Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vastgenageld:
  2. vastnagelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastgenageld (Nederlands) in het Spaans

vastgenageld:

vastgenageld bijvoeglijk naamwoord

  1. vastgenageld (genageld)
    ungulado

Vertaal Matrix voor vastgenageld:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ungulado dier met hoeven; hoefdier
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ungulado genageld; vastgenageld

Verwante woorden van "vastgenageld":

  • vastgenagelde

vastgenageld vorm van vastnagelen:

vastnagelen werkwoord (nagel vast, nagelt vast, nagelde vast, nagelden vast, vastgenageld)

  1. vastnagelen (spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan)
    clavar

Conjugations for vastnagelen:

o.t.t.
  1. nagel vast
  2. nagelt vast
  3. nagelt vast
  4. nagelen vast
  5. nagelen vast
  6. nagelen vast
o.v.t.
  1. nagelde vast
  2. nagelde vast
  3. nagelde vast
  4. nagelden vast
  5. nagelden vast
  6. nagelden vast
v.t.t.
  1. heb vastgenageld
  2. hebt vastgenageld
  3. heeft vastgenageld
  4. hebben vastgenageld
  5. hebben vastgenageld
  6. hebben vastgenageld
v.v.t.
  1. had vastgenageld
  2. had vastgenageld
  3. had vastgenageld
  4. hadden vastgenageld
  5. hadden vastgenageld
  6. hadden vastgenageld
o.t.t.t.
  1. zal vastnagelen
  2. zult vastnagelen
  3. zal vastnagelen
  4. zullen vastnagelen
  5. zullen vastnagelen
  6. zullen vastnagelen
o.v.t.t.
  1. zou vastnagelen
  2. zou vastnagelen
  3. zou vastnagelen
  4. zouden vastnagelen
  5. zouden vastnagelen
  6. zouden vastnagelen
en verder
  1. ben vastgenageld
  2. bent vastgenageld
  3. is vastgenageld
  4. zijn vastgenageld
  5. zijn vastgenageld
  6. zijn vastgenageld
diversen
  1. nagel vast!
  2. nagelt vast!
  3. vastgenageld
  4. vastnagelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastnagelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vastnagelen (vastspijkeren)
    el fijar con clavos

Vertaal Matrix voor vastnagelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fijar con clavos vastnagelen; vastspijkeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clavar klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; opkruisen; oplaveren