Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vastzittend:
  2. vastzitten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastzittend (Nederlands) in het Spaans

vastzittend:

vastzittend bijvoeglijk naamwoord

  1. vastzittend (aan elkaar zittend)
    pegado
    • pegado bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor vastzittend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pegado aan elkaar zittend; vastzittend aangebakken; aangekoekt; vastgemaakt; vastgeplakt; verkleefd

vastzittend vorm van vastzitten:

vastzitten werkwoord (zit vast, zat vast, zaten vast, vastgezeten)

  1. vastzitten (klemzitten)

Conjugations for vastzitten:

o.t.t.
  1. zit vast
  2. zit vast
  3. zit vast
  4. zitten vast
  5. zitten vast
  6. zitten vast
o.v.t.
  1. zat vast
  2. zat vast
  3. zat vast
  4. zaten vast
  5. zaten vast
  6. zaten vast
v.t.t.
  1. heb vastgezeten
  2. hebt vastgezeten
  3. heeft vastgezeten
  4. hebben vastgezeten
  5. hebben vastgezeten
  6. hebben vastgezeten
v.v.t.
  1. had vastgezeten
  2. had vastgezeten
  3. had vastgezeten
  4. hadden vastgezeten
  5. hadden vastgezeten
  6. hadden vastgezeten
o.t.t.t.
  1. zal vastzitten
  2. zult vastzitten
  3. zal vastzitten
  4. zullen vastzitten
  5. zullen vastzitten
  6. zullen vastzitten
o.v.t.t.
  1. zou vastzitten
  2. zou vastzitten
  3. zou vastzitten
  4. zouden vastzitten
  5. zouden vastzitten
  6. zouden vastzitten
diversen
  1. zit vast!
  2. zit vast!
  3. vastgezeten
  4. vastzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vastzitten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
empantanarse klemzitten; vastzitten
estar firme klemzitten; vastzitten
meterse en un atolladero klemzitten; vastzitten vast komen zitten; vastlopen
quedar atascado klemzitten; vastzitten