Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verdicht:
  2. verdichten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verdicht (Nederlands) in het Spaans

verdicht:


verdicht vorm van verdichten:

verdichten werkwoord (verdicht, verdichtte, verdichtten, verdicht)

  1. verdichten (verzinnen; bedenken; uitdenken; fantaseren; voorwenden)
    imaginar; inventar; apretar; pensar; fantasear; planear; idear; estrujar; concentrarse; divagar; comprimir; compendiar; condensarse

Conjugations for verdichten:

o.t.t.
  1. verdicht
  2. verdicht
  3. verdicht
  4. verdichten
  5. verdichten
  6. verdichten
o.v.t.
  1. verdichtte
  2. verdichtte
  3. verdichtte
  4. verdichtten
  5. verdichtten
  6. verdichtten
v.t.t.
  1. heb verdicht
  2. hebt verdicht
  3. heeft verdicht
  4. hebben verdicht
  5. hebben verdicht
  6. hebben verdicht
v.v.t.
  1. had verdicht
  2. had verdicht
  3. had verdicht
  4. hadden verdicht
  5. hadden verdicht
  6. hadden verdicht
o.t.t.t.
  1. zal verdichten
  2. zult verdichten
  3. zal verdichten
  4. zullen verdichten
  5. zullen verdichten
  6. zullen verdichten
o.v.t.t.
  1. zou verdichten
  2. zou verdichten
  3. zou verdichten
  4. zouden verdichten
  5. zouden verdichten
  6. zouden verdichten
diversen
  1. verdicht!
  2. verdicht!
  3. verdicht
  4. verdichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verdichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apretar aanschroeven; afklemmen; afknijpen; vastschroeven
fantasear fantaseren; opdissen
inventar fantaseren; opdissen
pensar denken; prakkizeren
planear zweefvliegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apretar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden aandrukken; afklemmen; afknellen; afknijpen; comprimeren; drukken; indrukken; induwen; ineen duwen; knellen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; omspannen; overspannen; persen; proppen; samenballen; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdrukken; vastknijpen
compendiar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden kort samenvatten; recapituleren; samenvatten
comprimir bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden beperken; bijsluiten; bijvoegen; comprimeren; contracteren; indammen; inkapselen; inperken; inpersen; insluiten; limiteren; omvatten; samendrukken; samenpersen; samentrekken; toevoegen
concentrarse bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden comprimeren; samendrukken; samenpersen
condensarse bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden condenseren
divagar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
estrujar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden comprimeren; fijnmaken; klemmen; knellen; kreukelen; kreuken; leegknijpen; omklemmen; persen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitpersen; verbrijzelen; verfromfraaien; verfrommelen; vergruizen; verkreukelen; vermorzelen; verpletteren
fantasear bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
idear bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
imaginar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
inventar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden huichelen; uitvinden
pensar bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; denken; in overweging nemen; inleven; invoelen; meedenken; meeleven; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; voelen
planear bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden indelen bij; planeren; plannen; zweefvliegen

Wiktionary: verdichten

verdichten
verb
  1. intr|nld (natuurkunde, nld) (o.a. van dampen en gassen:) dichter worden

Cross Translation:
FromToVia
verdichten comprimir compress — to press together into a smaller space
verdichten condensar condense — to decrease size or volume
verdichten apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).