Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verschansen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verschansen (Nederlands) in het Spaans

verschansen:

verschansen werkwoord (verschans, verschanst, verschanste, verschansten, verschanst)

  1. verschansen

Conjugations for verschansen:

o.t.t.
  1. verschans
  2. verschanst
  3. verschanst
  4. verschansen
  5. verschansen
  6. verschansen
o.v.t.
  1. verschanste
  2. verschanste
  3. verschanste
  4. verschansten
  5. verschansten
  6. verschansten
v.t.t.
  1. heb verschanst
  2. hebt verschanst
  3. heeft verschanst
  4. hebben verschanst
  5. hebben verschanst
  6. hebben verschanst
v.v.t.
  1. had verschanst
  2. had verschanst
  3. had verschanst
  4. hadden verschanst
  5. hadden verschanst
  6. hadden verschanst
o.t.t.t.
  1. zal verschansen
  2. zult verschansen
  3. zal verschansen
  4. zullen verschansen
  5. zullen verschansen
  6. zullen verschansen
o.v.t.t.
  1. zou verschansen
  2. zou verschansen
  3. zou verschansen
  4. zouden verschansen
  5. zouden verschansen
  6. zouden verschansen
diversen
  1. verschans!
  2. verschanst!
  3. verschanst
  4. verschansend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verschansen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atrincherarse verschansen