Nederlands
Uitgebreide vertaling voor voorhouden (Nederlands) in het Spaans
voorhouden:
-
voorhouden (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen)
reprender; sacar; condenar; eliminar; amonestar; reconvenir; borrar; arrebatar; culpar; iluminarse; amanecer; librarse de; notar; enjugar; clarear; hacer ver-
reprender werkwoord
-
sacar werkwoord
-
condenar werkwoord
-
eliminar werkwoord
-
amonestar werkwoord
-
reconvenir werkwoord
-
borrar werkwoord
-
arrebatar werkwoord
-
culpar werkwoord
-
iluminarse werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
librarse de werkwoord
-
notar werkwoord
-
enjugar werkwoord
-
clarear werkwoord
-
hacer ver werkwoord
-
Conjugations for voorhouden:
o.t.t.
- houd voor
- houdt voor
- houdt voor
- houden voor
- houden voor
- houden voor
o.v.t.
- hield voor
- hield voor
- hield voor
- hielden voor
- hielden voor
- hielden voor
v.t.t.
- heb voorgehouden
- hebt voorgehouden
- heeft voorgehouden
- hebben voorgehouden
- hebben voorgehouden
- hebben voorgehouden
v.v.t.
- had voorgehouden
- had voorgehouden
- had voorgehouden
- hadden voorgehouden
- hadden voorgehouden
- hadden voorgehouden
o.t.t.t.
- zal voorhouden
- zult voorhouden
- zal voorhouden
- zullen voorhouden
- zullen voorhouden
- zullen voorhouden
o.v.t.t.
- zou voorhouden
- zou voorhouden
- zou voorhouden
- zouden voorhouden
- zouden voorhouden
- zouden voorhouden
en verder
- ben voorgehouden
- bent voorgehouden
- is voorgehouden
- zijn voorgehouden
- zijn voorgehouden
- zijn voorgehouden
diversen
- houd voor!
- houdt voor!
- voorgehouden
- voorhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze