Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vorderen (Nederlands) in het Spaans

vorderen:

vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)

  1. vorderen (inmanen; eisen; invorderen)
    reclamar; reivindicar; recaudar
  2. vorderen (opeisen; eisen; aanspraak maken op; rekwireren; opvorderen)
    exigir; reclamar; reivindicar
  3. vorderen (verder komen; vooruitkomen)
  4. vorderen (erop vooruit gaan; vooruitkomen)
    subir; encumbrarse; enriquecer; encaramarse

Conjugations for vorderen:

o.t.t.
  1. vorder
  2. vordert
  3. vordert
  4. vorderen
  5. vorderen
  6. vorderen
o.v.t.
  1. vorderde
  2. vorderde
  3. vorderde
  4. vorderden
  5. vorderden
  6. vorderden
v.t.t.
  1. heb gevorderd
  2. hebt gevorderd
  3. heeft gevorderd
  4. hebben gevorderd
  5. hebben gevorderd
  6. hebben gevorderd
v.v.t.
  1. had gevorderd
  2. had gevorderd
  3. had gevorderd
  4. hadden gevorderd
  5. hadden gevorderd
  6. hadden gevorderd
o.t.t.t.
  1. zal vorderen
  2. zult vorderen
  3. zal vorderen
  4. zullen vorderen
  5. zullen vorderen
  6. zullen vorderen
o.v.t.t.
  1. zou vorderen
  2. zou vorderen
  3. zou vorderen
  4. zouden vorderen
  5. zouden vorderen
  6. zouden vorderen
diversen
  1. vorder!
  2. vordert!
  3. gevorderd
  4. vorderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vorderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vorderen (vooruitgaan)
    el progresar; el avanzar

Vertaal Matrix voor vorderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avanzar vooruitgaan; vorderen
exigir opvorderen; vordering
progresar vooruitgaan; vorderen
reclamar aanspraak maken op; claim; opvorderen; vordering
subir opklimmen; oprijden; stijgen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adelantar verder komen; vooruitkomen; vorderen aanrukken; ijlen; inhalen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; passeren; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorschieten; vooruitgaan; zich haasten; zich spoeden
avanzar verder komen; vooruitkomen; vorderen aanrukken; aflopen; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
encaramarse erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen bijwerken; jezelf opwerken; opwerken; retoucheren; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
encumbrarse erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen bijwerken; jezelf opwerken; opwerken; retoucheren; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
enriquecer erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen bijwerken; retoucheren; verrijken
exigir aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; eisen; terugeisen; terugvorderen; vereisen; vergen; verlangen
mejorar su posición verder komen; vooruitkomen; vorderen
progresar verder komen; vooruitkomen; vorderen aanrukken; vooruitgaan; vooruitstreven
recaudar eisen; inmanen; invorderen; vorderen casseren; geld in ontvangst nemen; in geld omzetten; incasseren; innen; kapitaliseren; verzilveren
reclamar aanspraak maken op; eisen; inmanen; invorderen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; een klacht indienen; eisen; klagen; opvragen; reclameren; terugeisen; terugvorderen; terugvragen; verzoeken; vragen; zich beklagen; zijn beklag indienen
reivindicar aanspraak maken op; eisen; inmanen; invorderen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen terugeisen; terugvorderen
salir adelante verder komen; vooruitkomen; vorderen
subir erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; lichten; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; opheffen; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; tillen; toenemen; verhogen; vermeerderen; zich opwerken
- opschieten

Synoniemen voor "vorderen":


Verwante definities voor "vorderen":

  1. het beslist willen hebben1
    • de huisbaas vordert het geld van de huur1
  2. snel gaan, vooruit komen1
    • het werk vordert goed1

Wiktionary: vorderen


Cross Translation:
FromToVia
vorderen avanzar; adelantarse; adelantar; precedir avancerpousser en avant, porter en avant.
vorderen preguntar; pedir demander — Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
vorderen acrecentar; activar progresser — Faire des progrès.

Computer vertaling door derden: