Nederlands

Uitgebreide vertaling voor onkies (Nederlands) in het Frans

onkies:

onkies bijvoeglijk naamwoord

  1. onkies (ongepast; verkeerd; onvertogen)
    inconvenant; impudique; inconvenablement; choquant; mal; mauvais; indécemment; cru; incorrect; inconvenable; grossier; indécent
  2. onkies (onwelgevoeglijk)
    indélicat; sans tact
  3. onkies (onzindelijk; onrein; onkuis)
    sal; malpropre
  4. onkies (indiscreet)
    cru; grossier; indiscret

Vertaal Matrix voor onkies:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mal bezwaar; chagrijn; ergernis; grief; het klagen; inspanning; klacht; last; leed; moeite; ongemak; ongerief; pijn; pijn doen; soesa; zeer; zeer doen; ziekte
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
choquant ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd aanstootgevend; aanstotelijk; abrupt; eensklaps; ineens; misselijk; naar; onpasselijk; onverhoeds; onverkwikkelijk; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onwel; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; stotend; stuitend
cru indiscreet; ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd cru; heftig; onbeheerst; onbewerkt; ongekookt; onomwonden; onstuimig; onverbloemd; onverhoeds; onverholen; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; openlijk; rauw; rechttoe rechtaan; ruw
grossier indiscreet; ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd aanmatigend; aanstootgevend; aanstotelijk; amoreel; banaal; boers; bokkig; bot; dorps; grof; hufterig; immoreel; laag-bij-de-grond; lomp; obsceen; onbehoorlijk; onbehouwen; onbeleefd; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onbetamelijk; onelegant; onfatsoenlijk; ongegeneerd; ongehoord; ongelikt; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onhoffelijk; onopgevoed; onvriendelijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; ordinair; plat; platvloers; plomp; respectloos; schofterig; schuin; schunnig; triviaal; vies; vlegelachtig; volks; vulgair; vunzig; zedeloos
impudique ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd amoreel; immoreel; onzedelijk; onzedig; zedeloos
inconvenable ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onwelvoegelijk
inconvenablement ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onwelvoegelijk
inconvenant ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onoorbaar; onpassend; ontoelaatbaar; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk
incorrect ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd abuis; abusief; abusievelijk; ernaast; fout; foutief; mis; niet echt; onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onjuist; onpassend; onwaar; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; ten onrechte; vals; verkeerd
indiscret indiscreet; onkies babbelachtig; babbelziek; bemoeiziek; brutaal; flapuit; indiscreet; kletserig; kletsgraag; loslippig; mededeelzaam; niet beschroomd; onbescheiden; onbeschroomd; ontactisch; opdringerig; praatgraag; praatziek; spraakzaam; stoutmoedig; tactloos; vrijmoedig; vrijpostig
indécemment ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd obsceen; onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onpassend; ontactisch; onvriendelijk; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; schuin; tactloos; vies; vunzig; zedeloos
indécent ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd aanstootgevend; aanstotelijk; amoreel; immoreel; obsceen; onbehoorlijk; onbeleefd; onbetamelijk; oneerbaar; oneervol; onfatsoenlijk; ongehoord; ongemanierd; ongepast; onhebbelijk; onpassend; ontactisch; onvriendelijk; onwelgevoegelijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; schuin; tactloos; vies; vunzig; zedeloos
indélicat onkies; onwelgevoeglijk
mal ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd bedorven; erg; ernstig; gemeen; kwaadwillig; kwalijk; leed aandoend; menstruerend; met slechte intentie; min; onaanvaardbaar; onacceptabel; ongesteld; rot; rottig; slecht; snood; vals; van bedenkelijke aard; vergaan; verrot
malpropre onkies; onkuis; onrein; onzindelijk amoreel; banaal; bevlekt; goor; grof; haveloos; immoreel; kliederig; knoeierig; laag-bij-de-grond; lomp; met vuil bemorst; misselijk; morsig; naar; obsceen; onpasselijk; onverkwikkelijk; onwel; onzedelijk; onzedig; plat; platvloers; ranzig; schuin; schunnig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; stuitend; triviaal; vies; viezig; vlekkig; voddig; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; zedeloos
mauvais ongepast; onkies; onvertogen; verkeerd arm; donker; dubieus; duister; erg; ernstig; gemeen; giftig; glibberig; inferieur; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met slechte intentie; min; minderwaardig; niet lekker; niet smakelijk; obscuur; ondermaats; ondeugdelijk; onedel; onguur; slecht; snood; tweederangs; vals; van bedenkelijke aard; venijnig; verdacht; zwak
sal onkies; onkuis; onrein; onzindelijk
sans tact onkies; onwelgevoeglijk ontactisch; tactloos

Verwante woorden van "onkies":


Wiktionary: onkies

onkies
adjective
  1. Qui n’est pas fin, qui n’est pas délicat.
  2. Translations
  3. désuet|fr Qui concerne le peuple, le quidam, le personnage quelconque.

Computer vertaling door derden: