Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gezaghebbend (Nederlands) in het Frans

gezaghebbend:

gezaghebbend bijvoeglijk naamwoord

  1. gezaghebbend (met gezag bekleed)
    autorisé; accrédité; pourvu d'autorité
  2. gezaghebbend (vooraanstaande; toonaangevend; dominant; maatgevend)
    notable; éminent; décisif; décisive; en tête; d'abord; premier; en avant; à l'avant; en premier lieu; sur le devant; qui fait autorité; qui donne le ton

Vertaal Matrix voor gezaghebbend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
notable notabel; notabele
premier koploper
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
en avant voorop
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accrédité gezaghebbend; met gezag bekleed
autorisé gezaghebbend; met gezag bekleed aangenomen; aannemelijk; aanvaard; accoord; bevoegd; geaccepteerd; geautoriseerd; geldig; geoorloofd; gepermitteerd; gerechtigd; gerechtvaardigd; gewettigd; goedgekeurd; op deugdelijke gronden steunend; toegelaten; toegestaan; valabel; valide; veroorloofd
d'abord dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanstaande; aanvankelijk; aanvoerend; aleer; alvoor; alvorens; eer; eerst; eerste; eerstvolgend; leidend; ten eerste; voor; vooraan; voordat; vooreerst; voorin; voorop
décisif dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; afdoend; beslissend; cruciaal; definitieve; doorslaggevend; eerste; elementair; essentieel; kardinaal; leidend; meestens; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; overtuigend; overwegend; van levensbelang; vereist; vitaal; voornaamst; wezenlijk
décisive dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; eerste; leidend
en avant dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop; voorover; vooruit; voorwaarts
en premier lieu dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; behalve dat; bovenal; bovendien; daarbij; daarenboven; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; op de eerste plaats; ten eerste; voor; vooraan; vooral; vooreerst; voorin; voorop
en tête dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aan het hoofd; aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
notable dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; belangrijk; enorm; flink; fors; frappant; geziene; important; in het oog lopend; in het oog springend; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; saillant; substantieel; treffend; van belang; welkome
pourvu d'autorité gezaghebbend; met gezag bekleed
premier dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; bovenst; bovenste; eerste; leidend; opperst; opperste
qui donne le ton dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande gezichtsbepalend; toonaangevend; vooropgaand; vooruitgaand
qui fait autorité dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; eerste; gezichtsbepalend; leidend; toonaangevend
sur le devant dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
à l'avant dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
éminent dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; befaamd; behoorlijk; deftig; enorm; fier; flink; fors; geacht; gedistingeerd; gezichtsbepalend; hooggeplaatst; hooggezeten; indrukwekkend; majestueus; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; prominent; statig; toonaangevend; trots; vooraanstaand; vooraanstaande; voornaam; vorstelijk

Verwante woorden van "gezaghebbend":

  • gezaghebbendheid, gezaghebbende

Wiktionary: gezaghebbend

gezaghebbend
adjective
  1. Associé à une personne qui user ou montrer de l’autorité.

gezaghebbend vorm van gezag hebben:

gezag hebben werkwoord (heb gezag, hebt gezag, heeft gezag, had gezag, hadden gezag, gezag gehad)

  1. gezag hebben

Conjugations for gezag hebben:

o.t.t.
  1. heb gezag
  2. hebt gezag
  3. heeft gezag
  4. hebben gezag
  5. hebben gezag
  6. hebben gezag
o.v.t.
  1. had gezag
  2. had gezag
  3. had gezag
  4. hadden gezag
  5. hadden gezag
  6. hadden gezag
v.t.t.
  1. heb gezag gehad
  2. hebt gezag gehad
  3. heeft gezag gehad
  4. hebben gezag gehad
  5. hebben gezag gehad
  6. hebben gezag gehad
v.v.t.
  1. had gezag gehad
  2. had gezag gehad
  3. had gezag gehad
  4. hadden gezag gehad
  5. hadden gezag gehad
  6. hadden gezag gehad
o.t.t.t.
  1. zal gezag hebben
  2. zult gezag hebben
  3. zal gezag hebben
  4. zullen gezag hebben
  5. zullen gezag hebben
  6. zullen gezag hebben
o.v.t.t.
  1. zou gezag hebben
  2. zou gezag hebben
  3. zou gezag hebben
  4. zouden gezag hebben
  5. zouden gezag hebben
  6. zouden gezag hebben
diversen
  1. heb gezag!
  2. hebt gezag!
  3. gezag gehad
  4. gezaghebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gezag hebben:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir de l'autorité gezag hebben