Nederlands

Uitgebreide vertaling voor timbre (Nederlands) in het Frans

timbre:

timbre [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het timbre (klankkleur; intonatie; klanktint)
    le son; la voix; le timbre; le ton; la musique; la sonorité; la teinte; la note; l'accent
    • son [le ~] zelfstandig naamwoord
    • voix [la ~] zelfstandig naamwoord
    • timbre [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ton [le ~] zelfstandig naamwoord
    • musique [la ~] zelfstandig naamwoord
    • sonorité [la ~] zelfstandig naamwoord
    • teinte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • note [la ~] zelfstandig naamwoord
    • accent [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor timbre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accent intonatie; klankkleur; klanktint; timbre accent; accentteken; benadrukking; compositie; dialect; hoofdtoon; intonatie; klank; klankgeluid; klemtoon; klemtoonteken; kleur; kleurtje; modulatie; nadruk; stembuiging; stemgeluid; taaltje; tint; tongval; toon; toonval; toonzetting
musique intonatie; klankkleur; klanktint; timbre klank; klankgeluid; muziek; toon; toonkunst
note intonatie; klankkleur; klanktint; timbre aantekening; annotatie; beoordelingscijfer; briefje; cijfer; factuur; kattebelletje; kladbriefje; kladje; klank; klankgeluid; krabbel; krabbelbriefje; memorandum; noot; nota; notitie; opschrijving; proces verbaal; punt; rapport; rapportcijfer; rekening; schoolcijfer; schrijfsel; toon; verklaring; voetnoot; zakelijke notitie
son intonatie; klankkleur; klanktint; timbre achterklap; geroddel; klank; klankgeluid; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; tarwezemelen; toon; zwartmaken
sonorité intonatie; klankkleur; klanktint; timbre klank; klankgeluid; sonoriteit; toon
teinte intonatie; klankkleur; klanktint; timbre klank; klankgeluid; kleur; kleurnuance; kleurschakering; kleurtje; nuance; tint; toon
timbre intonatie; klankkleur; klanktint; timbre einder; gezichtseinder; horizon; inktstempel; kim; klank; klankgeluid; plakzegel; spaarzegel; stemgeluid; stempel; toon; toonkleur; zegel
ton intonatie; klankkleur; klanktint; timbre compositie; intonatie; klank; klankgeluid; kleurnuance; kleurschakering; modulatie; muzieknoot; nuance; stembuiging; tint; tonaliteit; toon; toonaard; toonhoogte; toonsoort; toonval; toonzetting
voix intonatie; klankkleur; klanktint; timbre achterklap; een stem uitbrengen; geroddel; keuze; kiezen; klank; klankgeluid; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; roddel; roddelpraat; stem; stemmen; toon; waarvoor gestemd wordt; zwartmaken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
son diens; haar; zijn
ton je; jouw

Verwante woorden van "timbre":

  • timbres

Wiktionary: timbre

timbre
Cross Translation:
FromToVia
timbre timbre TimbreMusik, Gesang: charakteristische Klangfarbe eines Tones, die sich aus Grundton, Oberton, Geräuschen, Lautstärke und dem zeitlichen Verlauf der Gesamtheit der Frequenzen ergibt
timbre timbre timbre — quality of a sound independent of its pitch and volume



Frans

Uitgebreide vertaling voor timbre (Frans) in het Nederlands

timbre:

timbre [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le timbre (accent)
    het stemgeluid
  2. le timbre (son; ton; sonorité; )
    de klank; de toon; klankgeluid
    • klank [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klankgeluid [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. le timbre (cachet de cire; estampe; cachet; )
    de stempel; de zegel; inktstempel
    • stempel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • inktstempel [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. le timbre (son; voix; ton; )
    het timbre; de intonatie; de klankkleur; klanktint
  5. le timbre (timbre d'épargne)
    de zegel; de spaarzegel
    • zegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spaarzegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. le timbre (timbre-quittance; sceau; cachet)
    de zegel; de plakzegel
    • zegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plakzegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. le timbre (timbre sonore)
    toonkleur
  8. le timbre (horizon; rive; sonnerie; )
    de horizon; de kim; de gezichtseinder; de einder
    • horizon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kim [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gezichtseinder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • einder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor timbre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einder bord; cloche; clochette; horizon; rive; sonnerie; sonnette; timbre
gezichtseinder bord; cloche; clochette; horizon; rive; sonnerie; sonnette; timbre
horizon bord; cloche; clochette; horizon; rive; sonnerie; sonnette; timbre
inktstempel cachet; cachet de cire; cachet à cire; choix; empreinte; estampe; estampille; garant; garantie; garantie d'authenticité; garantie de qualité; marque; poinçon; sceau; tampon; timbre
intonatie accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix accent; cadence; composition; inflexion de la voix; intonation; ton
kim bord; cloche; clochette; horizon; rive; sonnerie; sonnette; timbre
klank accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix
klankgeluid accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix
klankkleur accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix
klanktint accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix
plakzegel cachet; sceau; timbre; timbre-quittance
spaarzegel timbre; timbre d'épargne
stemgeluid accent; timbre
stempel cachet; cachet de cire; cachet à cire; choix; empreinte; estampe; estampille; garant; garantie; garantie d'authenticité; garantie de qualité; marque; poinçon; sceau; tampon; timbre
timbre accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix
toon accent; musique; note; son; sonorité; teinte; timbre; ton; voix accent; colorant; coloration; couleur; hauteur tonale; note de musique; nuance; rougeur; teint; teinte; teinture; ton; tonée
toonkleur timbre; timbre sonore
zegel cachet; cachet de cire; cachet à cire; choix; empreinte; estampe; estampille; garant; garantie; garantie d'authenticité; garantie de qualité; marque; poinçon; sceau; tampon; timbre; timbre d'épargne; timbre-quittance

Synoniemen voor "timbre":


Wiktionary: timbre

timbre
noun
  1. (En particulier) Petit morceau de papier portant l’effigie du souverain, ou une autre marque, et qui sert à l’affranchissement des lettres envoyées par la poste.
timbre
noun
  1. in het algemeen wordt hiermee het totaal aan eigenschappen van een geluid aangeduid
  2. betalingsmiddel voor het verzenden van post

Cross Translation:
FromToVia
timbre postzegel Briefmarke — aufklebbares (seltener auch aufgedrucktes) Wertzeichen, das als Zahlungsmittel für Postgebühren dient
timbre stempel Stempel — Abdruck
timbre klankkleur; timbre TimbreMusik, Gesang: charakteristische Klangfarbe eines Tones, die sich aus Grundton, Oberton, Geräuschen, Lautstärke und dem zeitlichen Verlauf der Gesamtheit der Frequenzen ergibt
timbre postzegel postage stamp — piece of paper indicating postage has been paid
timbre klankkleur; timbre timbre — quality of a sound independent of its pitch and volume

timbre vorm van timbrer:

timbrer werkwoord (timbre, timbres, timbrons, timbrez, )

  1. timbrer (estampiller; tamponner)
    stempelen; stempel opdrukken; afstempelen
    • stempelen werkwoord (stempel, stempelt, stempelde, stempelden, gestempeld)
    • stempel opdrukken werkwoord (opdruk stempel, opdrukt stempel, opdrukte stempel, opdrukten stempel, stempel opgedrukt)
    • afstempelen werkwoord (stempel af, stempelt af, stempelde af, stempelden af, afgestempeld)
  2. timbrer (oblitérer; tamponner; pointer; cacheter; composter)
    stempelen; stempel zetten
  3. timbrer (affranchir)
    frankeren; beporten
    • frankeren werkwoord (frankeer, frankeert, frankeerde, frankeerden, gefrankeerd)
    • beporten werkwoord (beport, beportte, beportten, beport)
  4. timbrer (attacher à qc; attacher; fixer; )
    bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
  5. timbrer (marquer; estampiller)
    keurmerken
    • keurmerken werkwoord (keurmerk, keurmerkt, keurmerkte, keurmerkten, gekeurmerkt)

Conjugations for timbrer:

Présent
  1. timbre
  2. timbres
  3. timbre
  4. timbrons
  5. timbrez
  6. timbrent
imparfait
  1. timbrais
  2. timbrais
  3. timbrait
  4. timbrions
  5. timbriez
  6. timbraient
passé simple
  1. timbrai
  2. timbras
  3. timbra
  4. timbrâmes
  5. timbrâtes
  6. timbrèrent
futur simple
  1. timbrerai
  2. timbreras
  3. timbrera
  4. timbrerons
  5. timbrerez
  6. timbreront
subjonctif présent
  1. que je timbre
  2. que tu timbres
  3. qu'il timbre
  4. que nous timbrions
  5. que vous timbriez
  6. qu'ils timbrent
conditionnel présent
  1. timbrerais
  2. timbrerais
  3. timbrerait
  4. timbrerions
  5. timbreriez
  6. timbreraient
passé composé
  1. ai timbré
  2. as timbré
  3. a timbré
  4. avons timbré
  5. avez timbré
  6. ont timbré
divers
  1. timbre!
  2. timbrez!
  3. timbrons!
  4. timbré
  5. timbrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor timbrer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstempelen cachet; estampage; timbrage
keurmerken cachets; estampilles; poinçons; scellés; timbres
stempelen cachet; estampage; estampillage; poinçonnage; timbrage
vastmaken ajuster; fixer
vastzetten attache; fixation; immobilisation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstempelen estampiller; tamponner; timbrer
beporten affranchir; timbrer
bevestigen agrafer; attacher; attacher à qc; coller; fixer; installer; lier; marquer; nouer; parapher; poser; renforcer; timbrer adhérer à; approuver; assujettir; attacher; boutonner; caler; confirmer; consentir; entériner; ficeler; fixer; lier; mettre; mettre à l'attache; nouer; ratifier; rattacher; sceller; souscire à; valider
ergens aan bevestigen agrafer; attacher; attacher à qc; coller; fixer; installer; lier; marquer; nouer; parapher; poser; renforcer; timbrer
frankeren affranchir; timbrer
keurmerken estampiller; marquer; timbrer
stempel opdrukken estampiller; tamponner; timbrer
stempel zetten cacheter; composter; oblitérer; pointer; tamponner; timbrer
stempelen cacheter; composter; estampiller; oblitérer; pointer; tamponner; timbrer jouir d'une allocation; toucher une allocation; toucher une allocation de chômage
vastmaken agrafer; attacher; attacher à qc; coller; fixer; installer; lier; marquer; nouer; parapher; poser; renforcer; timbrer aborder; accoster; amarrer; attacher; bâillonner; ficeler; fixer; garrotter; lier; ligoter; mettre; mettre à l'attache; nouer; relier; épingler
vastzetten agrafer; attacher; attacher à qc; coller; fixer; installer; lier; marquer; nouer; parapher; poser; renforcer; timbrer attacher; conserver; déposer sur un compte bancaire; détenir; emprisonner; enfermer; ficeler; fixer; garder; immobiliser; lier; mettre; mettre à l'attache; retenir; tenir

Synoniemen voor "timbrer":


timbré:

timbré bijvoeglijk naamwoord

  1. timbré (affranchi)
    gefrankeerd
  2. timbré (affranchi; tamponné)
    gezegeld

Vertaal Matrix voor timbré:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gezegeld affranchi; tamponné; timbré
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gefrankeerd affranchi; timbré

Synoniemen voor "timbré":


Wiktionary: timbré


Cross Translation:
FromToVia
timbré bezopen; geschift loopy — Idiotic, crazy or drunk
timbré schudde Schotesalopp: törichter, einfältiger Mensch

Verwante vertalingen van timbre