Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. afweken:
  2. afwijken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afweken (Nederlands) in het Frans

afweken:

afweken werkwoord (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
    décoller
    • décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, )
  2. afweken (losweken; afstomen)
    décoller; se décoller
    • décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, )
    • se décoller werkwoord

Conjugations for afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afweken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décoller afstomen; afweken; losweken klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
se décoller afstomen; afweken; losweken afspatten; afspringen; afvliegen; los worden; losgaan

afwijken:

afwijken werkwoord (wijk af, wijkt af, week af, weken af, afgeweken)

  1. afwijken (verschillen)
    différer; dévier
    • différer werkwoord (diffère, diffères, différons, différez, )
    • dévier werkwoord (dévie, dévies, dévions, déviez, )

Conjugations for afwijken:

o.t.t.
  1. wijk af
  2. wijkt af
  3. wijkt af
  4. wijken af
  5. wijken af
  6. wijken af
o.v.t.
  1. week af
  2. week af
  3. week af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
v.t.t.
  1. ben afgeweken
  2. bent afgeweken
  3. is afgeweken
  4. zijn afgeweken
  5. zijn afgeweken
  6. zijn afgeweken
v.v.t.
  1. was afgeweken
  2. was afgeweken
  3. was afgeweken
  4. waren afgeweken
  5. waren afgeweken
  6. waren afgeweken
o.t.t.t.
  1. zal afwijken
  2. zult afwijken
  3. zal afwijken
  4. zullen afwijken
  5. zullen afwijken
  6. zullen afwijken
o.v.t.t.
  1. zou afwijken
  2. zou afwijken
  3. zou afwijken
  4. zouden afwijken
  5. zouden afwijken
  6. zouden afwijken
diversen
  1. wijk af!
  2. wijkt af!
  3. afgeweken
  4. afwijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afwijken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
différer afwijken; verschillen afwisselen; schelen; uiteenlopen; uitstellen; variëren; veranderen; verschil maken; verschillen; wisselen
dévier afwijken; verschillen afweren; omheenloodsen; omleiden; pareren; vergroeien; weren

Verwante definities voor "afwijken":

  1. anders zijn1
    • deze kleur wijkt af van die andere kleur1
  2. je ergens niet aan houden1
    • we zijn van het plan afgeweken1

Wiktionary: afwijken

afwijken
verb
  1. niet de gangbare norm volgen
afwijken
verb
  1. Se détourner, être détourné de sa direction.

Cross Translation:
FromToVia
afwijken dévier deviate — To go off course from; to change course; to change plans
afwijken déviation deviation — act of deviating
afwijken différer differ — not to have the same characteristics
afwijken prévariquer prevaricate — deviate, transgress