Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. bruis:
  2. bruisen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bruis (Nederlands) in het Frans

bruis:

bruis [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bruis
    la mousse; l'écume
    • mousse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • écume [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bruis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mousse bruis iemand die stage loopt; jongmaatje; kajuitsjongen; kwekeling; leerjongen; scheepsjongen; schuim; stagiair; uitvaagsel
écume bruis schuim

Verwante woorden van "bruis":


bruisen:

bruisen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bruisen (gebubbel; borrelen; geborrel)
    le bouillonnement

Vertaal Matrix voor bruisen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouillonnement borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel geborrel; gebruis; gepruttel; gesputter; het bruisen; opbruising

Verwante woorden van "bruisen":


Wiktionary: bruisen


Cross Translation:
FromToVia
bruisen être trépidant pulsierenlebendig fließen, vital strömen, sich lebhaft regen