Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor calculeren (Nederlands) in het Frans
calculeren:
-
calculeren (uitrekenen; berekenen; becijferen; uitwerken)
calculer; estimer; chiffrer-
calculer werkwoord (calcule, calcules, calculons, calculez, calculent, calculais, calculait, calculions, calculiez, calculaient, calculai, calculas, calcula, calculâmes, calculâtes, calculèrent, calculerai, calculeras, calculera, calculerons, calculerez, calculeront)
-
estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, estiment, estimais, estimait, estimions, estimiez, estimaient, estimai, estimas, estima, estimâmes, estimâtes, estimèrent, estimerai, estimeras, estimera, estimerons, estimerez, estimeront)
-
chiffrer werkwoord (chiffre, chiffres, chiffrons, chiffrez, chiffrent, chiffrais, chiffrait, chiffrions, chiffriez, chiffraient, chiffrai, chiffras, chiffra, chiffrâmes, chiffrâtes, chiffrèrent, chiffrerai, chiffreras, chiffrera, chiffrerons, chiffrerez, chiffreront)
-
Conjugations for calculeren:
o.t.t.
- calculeer
- calculeert
- calculeert
- calculeren
- calculeren
- calculeren
o.v.t.
- calculeerde
- calculeerde
- calculeerde
- calculeerden
- calculeerden
- calculeerden
v.t.t.
- heb gecalculeerd
- hebt gecalculeerd
- heeft gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
v.v.t.
- had gecalculeerd
- had gecalculeerd
- had gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
o.t.t.t.
- zal calculeren
- zult calculeren
- zal calculeren
- zullen calculeren
- zullen calculeren
- zullen calculeren
o.v.t.t.
- zou calculeren
- zou calculeren
- zou calculeren
- zouden calculeren
- zouden calculeren
- zouden calculeren
diversen
- calculeer!
- calculeert!
- gecalculeerd
- calculerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor calculeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
calculer | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; erbij rekenen; meerekenen; meetellen; preciseren; ramen; rekenen; schatten; uitwerken |
chiffrer | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; ramen; schatten; versleutelen |
estimer | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | aannemen; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beraden; beramen; berekenen; consideren; determineren; eerbiedigen; geloven; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; iets overwegen; in acht nemen; ingeven; inschatten; ontzien; op prijs stellen; overdenken; overwegen; raden; ramen; respecteren; schatten; sparen; suggereren; taxeren; vaststellen; verschonen; waarderen |
Verwante definities voor "calculeren":
Wiktionary: calculeren
calculeren
verb
calculeren
-
rekenen
- calculeren → calculer
verb
-
déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
-
déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.
Computer vertaling door derden: