Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. constructies:
  2. constructie:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor constructies (Nederlands) in het Frans

constructies:

constructies [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de constructies (bouwsels; bouwwerken)
    l'édifices; le bâtisses; la constructions

Vertaal Matrix voor constructies:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bâtisses bouwsels; bouwwerken; constructies bouwwerken; gebouwen; panden
constructions bouwsels; bouwwerken; constructies aanleggingen; bouwwerken; gebouwen; panden
édifices bouwsels; bouwwerken; constructies bouwwerken; gebouwen; panden

Verwante woorden van "constructies":


constructies vorm van constructie:

constructie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de constructie (opbouw; samenstelling; structuur; )
    la construction; la composition; la structure; l'édification; la constitution
  2. de constructie (fabricage)
    la construction; la fabrication

Vertaal Matrix voor constructie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
composition bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur assemblage; assembleren; bijeenlegging; brokje; compositie; constitutie; eindje; eindscriptie; essay; fragmentje; gestel; intonatie; klein stukje; modulatie; montage; opbouw; opstel; ordening; organisatie; partje; proefwerk; repetitie; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; snippertje; stembuiging; structuur; stukje; systeem; test; toets; toonval; toonzetting; verhandeling; verslag; werkstuk; zetsels; zetten; zetwerk
constitution bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur constitutie; gestel; grondwet
construction bouw; constructie; fabricage; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur aanleggen; assemblage; assembleren; bebouwing; bouw; bouwsector; bouwsel; bouwwerk; constitutie; gebouw; gestel; grondlegging; lichaamsbouw; montage; opbouw; ordening; organisatie; pand; samenstelling; samenvoeging; structuur; systeem
fabrication constructie; fabricage aanmaak; aanmaken; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; fabriceren; fabrikaat; maak; maaksel; makelij; maken; merk; produceren; product; productie; scheppen; schepping; vervaardigen; vervaardiging
structure bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur bestel; bureau; bureaumeubel; indeling; samenstel; structuur
édification bouw; constructie; opbouw; opbouwen; samengesteld geheel; samenstelling; structuur het stichten; instelling; oprichting; stichting; vestiging

Verwante woorden van "constructie":


Wiktionary: constructie

constructie
noun
  1. het in elkaar zetten of produceren van iets
constructie
noun
  1. Construction
  2. droit|fr bien qui ne peut transporter d’un lieu à un autre ou qu’il interdire par la loi d’déplacer.
  3. manière dont un édifice bâtir.