Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gearresteerd (Nederlands) in het Frans

gearresteerd:

gearresteerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gearresteerd
    arrêté

Vertaal Matrix voor gearresteerd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêté afkondiging; beslissing; besluit; decreet; maatregel; raadsbesluit; schikking; uitvaardiging; voorziening
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêté gearresteerd afsluitings-; gestopt; gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgehouden; opgesloten; uitgescheiden; vastgezet

arresteren:

arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)

  1. arresteren (aanhouden; gevangennemen; oppakken; inrekenen)
    arrêter; enchaîner; saisir; écrouer; prendre; mettre en état d'arrestation
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • saisir werkwoord (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • écrouer werkwoord (écroue, écroues, écrouons, écrouez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
  2. arresteren (gevangennemen; aanhouden; vatten; )
    faire prisonnier; attraper; arrêter; mettre sous les verrous; capturer; saisir
    • faire prisonnier werkwoord
    • attraper werkwoord (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • capturer werkwoord (capture, captures, capturons, capturez, )
    • saisir werkwoord (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )

Conjugations for arresteren:

o.t.t.
  1. arresteer
  2. arresteert
  3. arresteert
  4. arresteren
  5. arresteren
  6. arresteren
o.v.t.
  1. arresteerde
  2. arresteerde
  3. arresteerde
  4. arresteerden
  5. arresteerden
  6. arresteerden
v.t.t.
  1. heb gearresteerd
  2. hebt gearresteerd
  3. heeft gearresteerd
  4. hebben gearresteerd
  5. hebben gearresteerd
  6. hebben gearresteerd
v.v.t.
  1. had gearresteerd
  2. had gearresteerd
  3. had gearresteerd
  4. hadden gearresteerd
  5. hadden gearresteerd
  6. hadden gearresteerd
o.t.t.t.
  1. zal arresteren
  2. zult arresteren
  3. zal arresteren
  4. zullen arresteren
  5. zullen arresteren
  6. zullen arresteren
o.v.t.t.
  1. zou arresteren
  2. zou arresteren
  3. zou arresteren
  4. zouden arresteren
  5. zouden arresteren
  6. zouden arresteren
diversen
  1. arresteer!
  2. arresteert!
  3. gearresteerd
  4. arresterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

arresteren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. arresteren (grijpen)
    l'arrestation

Vertaal Matrix voor arresteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrestation arresteren; grijpen aanhouding; arrestatie; gevangenname; gevangenneming; inhechtenisneming; inverzekeringstelling; vrijheidsberoving
arrêter aborteren; stilhouden; stoppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten afhouden; aflaten; afsluiten; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; beëindigen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gesprek beëindigen; halt houden; opgeven; ophouden; remmen; staken; stelpen; stillen; stilstaan; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; tot stilstand komen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitscheiden; uitzetten; vertragen; weerhouden
attraper aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten aanklampen; aanpakken; afvangen; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; graaien; grijpen; grissen; in de maling nemen; jatten; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden; wegkapen
capturer aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten buitmaken; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; opnemen; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen; verwerven
enchaîner aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken aaneenschakelen; binden; boeien; fascineren; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; intrigeren; ketenen; kluisteren; koppelen; ordenen; paren; rangeren; samenvoegen; schiften; sorteren; uitzoeken; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
faire prisonnier aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
mettre en état d'arrestation aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
mettre sous les verrous aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten
prendre aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken aangaan; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
saisir aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; grijpen; iets bemachtigen; ingrijpen; intrigeren; inzien; ketenen; klauwen; klemmen; kluisteren; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen
écrouer aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken

Synoniemen voor "arresteren":


Verwante definities voor "arresteren":

  1. hem gevangen nemen1
    • de dief werd gearresteerd1

Wiktionary: arresteren

arresteren
verb
  1. van overheidswege in hechtenis nemen
arresteren
Cross Translation:
FromToVia
arresteren arrêter arrest — to take into legal custody
arresteren appréhender dingfestnur im adverbialen Gebrauch von: jemanden dingfest machen: jemandem die Bewegungsfreiheit nehmen, um ihn einer Gerichtsverhandlung und etwaigen Verurteilung zuführen
arresteren emprisonner festhalteninhaftieren