Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. genoemd:
  2. noemen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor genoemd (Nederlands) in het Frans

genoemd:

genoemd bijvoeglijk naamwoord

  1. genoemd (gezegd; verwoord)
    mentionné; dit; exprimé; formulé

Vertaal Matrix voor genoemd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dit genoemd; gezegd; verwoord bij naam; bij zijn naam noemend; geheten; genaamd; gewaand; vermeend; verondersteld; wat men noemt
exprimé genoemd; gezegd; verwoord
formulé genoemd; gezegd; verwoord
mentionné genoemd; gezegd; verwoord gemeld

Wiktionary: genoemd

genoemd
  1. Le … qui a été dit.

genoemd vorm van noemen:

noemen werkwoord (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)

  1. noemen (een naam geven; benoemen; vernoemen)
    appeler; nommer; mentionner; citer
    • appeler werkwoord (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • nommer werkwoord (nomme, nommes, nommons, nommez, )
    • mentionner werkwoord (mentionne, mentionnes, mentionnons, mentionnez, )
    • citer werkwoord (cite, cites, citons, citez, )
  2. noemen (vermelden; erbij zeggen)
    mentionner; citer; faire mention de; nommer; informer; mettre au courant
    • mentionner werkwoord (mentionne, mentionnes, mentionnons, mentionnez, )
    • citer werkwoord (cite, cites, citons, citez, )
    • faire mention de werkwoord
    • nommer werkwoord (nomme, nommes, nommons, nommez, )
    • informer werkwoord (informe, informes, informons, informez, )
    • mettre au courant werkwoord

Conjugations for noemen:

o.t.t.
  1. noem
  2. noemt
  3. noemt
  4. noemen
  5. noemen
  6. noemen
o.v.t.
  1. noemde
  2. noemde
  3. noemde
  4. noemden
  5. noemden
  6. noemden
v.t.t.
  1. heb genoemd
  2. hebt genoemd
  3. heeft genoemd
  4. hebben genoemd
  5. hebben genoemd
  6. hebben genoemd
v.v.t.
  1. had genoemd
  2. had genoemd
  3. had genoemd
  4. hadden genoemd
  5. hadden genoemd
  6. hadden genoemd
o.t.t.t.
  1. zal noemen
  2. zult noemen
  3. zal noemen
  4. zullen noemen
  5. zullen noemen
  6. zullen noemen
o.v.t.t.
  1. zou noemen
  2. zou noemen
  3. zou noemen
  4. zouden noemen
  5. zouden noemen
  6. zouden noemen
en verder
  1. ben genoemd
  2. bent genoemd
  3. is genoemd
  4. zijn genoemd
  5. zijn genoemd
  6. zijn genoemd
diversen
  1. noem!
  2. noemt!
  3. genoemd
  4. noemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor noemen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeler benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen aanroepen; aantekenen; appelleren; appèl aantekenen; bellen; benoemen; beroep doen op; bestempelen; betitelen; binnen halen; binnenroepen; dagvaarden; door de telefoon praten; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; inroepen; laten komen; ontbieden; opbellen; oproepen; praaien; roepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; toeroepen; verzet aantekenen
citer benoemen; een naam geven; erbij zeggen; noemen; vermelden; vernoemen aanhalen; aankaarten; aansnijden; aanvoeren; citeren; dagen; dagvaarden; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
faire mention de erbij zeggen; noemen; vermelden gewag maken van; gewagen; melding maken van
informer erbij zeggen; noemen; vermelden iets aankondigen
mentionner benoemen; een naam geven; erbij zeggen; noemen; vermelden; vernoemen aantekenen; benoemen; bestempelen; betitelen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; verzet aantekenen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
mettre au courant erbij zeggen; noemen; vermelden berichten; iets melden; inwerken; prepareren; voorbereiden op
nommer benoemen; een naam geven; erbij zeggen; noemen; vermelden; vernoemen aanbevelen; aannemen; aanraden; aanstellen; aantrekken; benoemen; bestempelen; betitelen; iemand recommanderen; in dienst nemen; in functie aanstellen; inhuren; installeren; met name noemen; nomineren; opnoemen; opsommen; voordragen
- benoemen

Synoniemen voor "noemen":


Verwante definities voor "noemen":

  1. iets een naam geven1
    • ze noemden hun dochter Ilse1
  2. vermelden door een naam te zeggen1
    • noem de hoofdstad van Nederland1

Wiktionary: noemen

noemen
verb
  1. met een naam aanduiden
  2. vermelden door het uitspreken van de naam
noemen
verb
  1. désigner quelqu’un par son nom ; pourvoir quelqu’un d’un nom.
  2. juri|fr assigner à comparaître devant une juridiction civile ou religieux.
  3. citer, nommer ou indiquer, de vive voix ou par écrit.
  4. Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
noemen appeler call — to name or refer to
noemen dénommer; nommer name — to give a name to