Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor haastend (Nederlands) in het Frans

haastend:

haastend bijvoeglijk naamwoord

  1. haastend
    pressé

Vertaal Matrix voor haastend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pressé haastend dringend; gauw; gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; ijlings; inderhaast; jachtig; klemmend; met spoed; spoedeisend; uitgedrukt; uitgeknepen; urgent

haastend vorm van haasten:

haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)

  1. haasten (tot spoed aanzetten; spoeden; jachten)
    presser; pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • précipiter werkwoord (précipite, précipites, précipitons, précipitez, )
    • hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
  2. haasten (zich spoeden; jagen; aanpoten; )
    se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter
    • se dépêcher werkwoord
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • se presser werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, )
    • hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • se hâter werkwoord

Conjugations for haasten:

o.t.t.
  1. haast
  2. haast
  3. haast
  4. haasten
  5. haasten
  6. haasten
o.v.t.
  1. haastte
  2. haastte
  3. haastte
  4. haastten
  5. haastten
  6. haastten
v.t.t.
  1. heb gehaast
  2. hebt gehaast
  3. heeft gehaast
  4. hebben gehaast
  5. hebben gehaast
  6. hebben gehaast
v.v.t.
  1. had gehaast
  2. had gehaast
  3. had gehaast
  4. hadden gehaast
  5. hadden gehaast
  6. hadden gehaast
o.t.t.t.
  1. zal haasten
  2. zult haasten
  3. zal haasten
  4. zullen haasten
  5. zullen haasten
  6. zullen haasten
o.v.t.t.
  1. zou haasten
  2. zou haasten
  3. zou haasten
  4. zouden haasten
  5. zouden haasten
  6. zouden haasten
en verder
  1. ben gehaast
  2. bent gehaast
  3. is gehaast
  4. zijn gehaast
  5. zijn gehaast
  6. zijn gehaast
diversen
  1. haast!
  2. haast!
  3. gehaast
  4. haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor haasten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden accelereren; bespoedigen; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; verhaasten; versnellen
pousser qn à se dépêcher haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten
presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; inpersen; jachten; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen
précipiter haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten accelereren; bespoedigen; doen neerstorten; neerstorten; verhaasten; versnellen
se dépêcher aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aantreden; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
se hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; zich haasten; zich spoeden
se presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; zich haasten; zich spoeden; zich verdringen
se précipiter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overvallen; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; zich haasten; zich spoeden; zich storten
traquer aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden achternagaan; achternalopen; nalopen; volgen

Verwante woorden van "haasten":


Wiktionary: haasten

haasten
verb
  1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken
haasten
Cross Translation:
FromToVia
haasten hâter; dépêcher hasten — to move in a quick fashion