Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. impliceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor impliceren (Nederlands) in het Frans

impliceren:

impliceren werkwoord (impliceert, impliceerde, geïmpliceerd)

  1. impliceren
    impliquer
    • impliquer werkwoord (implique, impliques, impliquons, impliquez, )

Conjugations for impliceren:

o.t.t.
  1. impliceert
  2. impliceren
o.v.t.
  1. impliceerde
  2. impliceerden
v.t.t.
  1. heeft geïmpliceerd
  2. hebben geïmpliceerd
v.v.t.
  1. had geïmpliceerd
  2. hadden geïmpliceerd
o.t.t.t.
  1. zal impliceren
  2. zullen impliceren
o.v.t.t.
  1. zou impliceren
  2. zouden impliceren
diversen
  1. geïmpliceerd
  2. implicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor impliceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
impliquer impliceren behelzen; inhouden

Wiktionary: impliceren

impliceren
verb
  1. stilzwijgend ten gevolge hebben
impliceren
verb
  1. envelopper, engager, en parlant d’un crime ou de quelque affaire fâcheux.

Cross Translation:
FromToVia
impliceren impliquer implicate — to connect or involve
impliceren impliquer imply — to have as a consequence