Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. jengel:
  2. jengelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jengel (Nederlands) in het Frans

jengel:

jengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de jengel
    le miaulement; le pleurnicheur

Vertaal Matrix voor jengel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
miaulement jengel
pleurnicheur jengel brulboei; huilebalk; huiler; jankebalk; janker; rouwklager; schreeuwer; schreeuwlelijk; snottebalk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pleurnicheur huilerig; snotterig

Verwante woorden van "jengel":


jengelen:

jengelen werkwoord (jengel, jengelt, jengelde, jengelden, gejengeld)

  1. jengelen (dwingend huilen; drenzen; dreinen)
    psalmodier; pleurnicher; geindre
    • psalmodier werkwoord (psalmodie, psalmodies, psalmodions, psalmodiez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )

Conjugations for jengelen:

o.t.t.
  1. jengel
  2. jengelt
  3. jengelt
  4. jengelen
  5. jengelen
  6. jengelen
o.v.t.
  1. jengelde
  2. jengelde
  3. jengelde
  4. jengelden
  5. jengelden
  6. jengelden
v.t.t.
  1. heb gejengeld
  2. hebt gejengeld
  3. heeft gejengeld
  4. hebben gejengeld
  5. hebben gejengeld
  6. hebben gejengeld
v.v.t.
  1. had gejengeld
  2. had gejengeld
  3. had gejengeld
  4. hadden gejengeld
  5. hadden gejengeld
  6. hadden gejengeld
o.t.t.t.
  1. zal jengelen
  2. zult jengelen
  3. zal jengelen
  4. zullen jengelen
  5. zullen jengelen
  6. zullen jengelen
o.v.t.t.
  1. zou jengelen
  2. zou jengelen
  3. zou jengelen
  4. zouden jengelen
  5. zouden jengelen
  6. zouden jengelen
en verder
  1. is gejengeld
diversen
  1. jengel!
  2. jengelt!
  3. gejengeld
  4. jengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jengelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geindre dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen brullen; emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; kermen; klieren; kreunen; krijsen; schreien; steunen; uitgieren; zeiken
pleurnicher dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen brullen; emmeren; grienen; huilen; janken; krijsen; schreien; sniffelen; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden; wenen
psalmodier dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen iets opdreunen; opdreunen; tekst snel afrafelen

Verwante woorden van "jengelen":