Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. jubileren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jubileren (Nederlands) in het Frans

jubileren:

jubileren werkwoord (jubileer, jubileert, jubileerde, jubileerden, gejubileerd)

  1. jubileren

Conjugations for jubileren:

o.t.t.
  1. jubileer
  2. jubileert
  3. jubileert
  4. jubileren
  5. jubileeren
  6. jubileren
o.v.t.
  1. jubileerde
  2. jubileerde
  3. jubileerde
  4. jubileerden
  5. jubileerden
  6. jubileerden
v.t.t.
  1. ben gejubileerd
  2. bent gejubileerd
  3. is gejubileerd
  4. zijn gejubileerd
  5. zijn gejubileerd
  6. zijn gejubileerd
v.v.t.
  1. was gejubileerd
  2. was gejubileerd
  3. was gejubileerd
  4. waren gejubileerd
  5. waren gejubileerd
  6. waren gejubileerd
o.t.t.t.
  1. zal jubileren
  2. zult jubileren
  3. zal jubileren
  4. zullen jubileren
  5. zullen jubileren
  6. zullen jubileren
o.v.t.t.
  1. zou jubileren
  2. zou jubileren
  3. zou jubileren
  4. zouden jubileren
  5. zouden jubileren
  6. zouden jubileren
en verder
  1. heb gejubileerd
  2. hebt gejubileerd
  3. heeft gejubileerd
  4. hebben gejubileerd
  5. hebben gejubileerd
  6. hebben gejubileerd
diversen
  1. jubileer!
  2. jubileert!
  3. gejubileerd
  4. jubilerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jubileren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
célébrer une fête de jubilé jubileren