Nederlands
Uitgebreide vertaling voor omslaan (Nederlands) in het Frans
omslaan:
-
omslaan (ombladeren; omkeren)
feuilleter-
feuilleter werkwoord (feuillette, feuillettes, feuilletons, feuilletez, feuillettent, feuilletais, feuilletait, feuilletions, feuilletiez, feuilletaient, feuilletai, feuilletas, feuilleta, feuilletâmes, feuilletâtes, feuilletèrent, feuilletterai, feuilletteras, feuillettera, feuilletterons, feuilletterez, feuilletteront)
-
-
omslaan (iemand neerslaan; vloeren)
faire tomber; rabattre qn; culbuter qn; abattre qn; basculer qn-
faire tomber werkwoord
-
rabattre qn werkwoord
-
culbuter qn werkwoord
-
abattre qn werkwoord
-
basculer qn werkwoord
-
-
omslaan (neerslaan; onderuithalen; vloeren)
abattre; flanquer par terre; faire tomber-
abattre werkwoord (abbats, abbat, abbattons, abbattez, abbattent, abbattais, abbattait, abbattions, abbattiez, abbattaient, abbattis, abbattit, abbattîmes, abbattîtes, abbattirent, abbattrai, abbattras, abbattra, abbattrons, abbattrez, abbattront)
-
flanquer par terre werkwoord
-
faire tomber werkwoord
-
-
omslaan (om het lijf slaan)
mettre sur les épaules; jeter sur les épaules-
mettre sur les épaules werkwoord
-
jeter sur les épaules werkwoord
-
-
omslaan (plotseling veranderen)
changer brusquement-
changer brusquement werkwoord
-
Conjugations for omslaan:
o.t.t.
- sla om
- slaat om
- slaat om
- slaan om
- slaan om
- slaan om
o.v.t.
- sloeg om
- sloeg om
- sloeg om
- sloegen om
- sloegen om
- sloegen om
v.t.t.
- heb omgeslagen
- hebt omgeslagen
- heeft omgeslagen
- hebben omgeslagen
- hebben omgeslagen
- hebben omgeslagen
v.v.t.
- had omgeslagen
- had omgeslagen
- had omgeslagen
- hadden omgeslagen
- hadden omgeslagen
- hadden omgeslagen
o.t.t.t.
- zal omslaan
- zult omslaan
- zal omslaan
- zullen omslaan
- zullen omslaan
- zullen omslaan
o.v.t.t.
- zou omslaan
- zou omslaan
- zou omslaan
- zouden omslaan
- zouden omslaan
- zouden omslaan
en verder
- ben omgeslagen
- bent omgeslagen
- is omgeslagen
- zijn omgeslagen
- zijn omgeslagen
- zijn omgeslagen
diversen
- sla om!
- slat om!
- omgeslagen
- omslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze