Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. overleven:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overleven (Nederlands) in het Frans

overleven:

overleven werkwoord (overleef, overleeft, overleefde, overleefden, overleefd)

  1. overleven (in leven blijven)
    survivre
    • survivre werkwoord (survis, survit, survivons, survivez, )

Conjugations for overleven:

o.t.t.
  1. overleef
  2. overleeft
  3. overleeft
  4. overleven
  5. overleven
  6. overleven
o.v.t.
  1. overleefde
  2. overleefde
  3. overleefde
  4. overleefden
  5. overleefden
  6. overleefden
v.t.t.
  1. heb overleefd
  2. hebt overleefd
  3. heeft overleefd
  4. hebben overleefd
  5. hebben overleefd
  6. hebben overleefd
v.v.t.
  1. had overleefd
  2. had overleefd
  3. had overleefd
  4. hadden overleefd
  5. hadden overleefd
  6. hadden overleefd
o.t.t.t.
  1. zal overleven
  2. zult overleven
  3. zal overleven
  4. zullen overleven
  5. zullen overleven
  6. zullen overleven
o.v.t.t.
  1. zou overleven
  2. zou overleven
  3. zou overleven
  4. zouden overleven
  5. zouden overleven
  6. zouden overleven
diversen
  1. overleef!
  2. overleeft!
  3. overleefd
  4. overlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overleven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. overleven (voortbestaan; voortleven)
    la survie
    • survie [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor overleven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
survie overleven; voortbestaan; voortleven levensbehoud
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
survivre in leven blijven; overleven alleen blijven; overblijven

Wiktionary: overleven

overleven
verb
  1. in leven blijven ondanks levensbedreigende omstandigheden of gebeurtenissen
overleven
verb
  1. Ne pas mourir lors d’un évènement qui aurait pu être mortel.

Cross Translation:
FromToVia
overleven se débrouiller get along — survive; to do well enough
overleven survivre survive — person: continue to live