Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pijp (Nederlands) in het Frans
pijp:
-
de pijp (tabakspijp)
la pipe à tabac
Vertaal Matrix voor pijp:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pipe à tabac | pijp; tabakspijp | |
- | cilinder |
Verwante woorden van "pijp":
Synoniemen voor "pijp":
Verwante definities voor "pijp":
Wiktionary: pijp
pijp
Cross Translation:
noun
-
pièce de bois, de métal, etc., étroite et longue.
-
barre de bois ou de fer qui sert de clôture.
-
Morceau de bois assez long
-
Sorte de grande pipe fumer rituellement lors de certaines cérémonies par les Indiens d’Amérique du Nord.
-
Grande perche.
-
long pièce de bois.
-
Traductions à trier suivant le sens
- pipe → pijp; tabakspijp
-
Tuyau.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pijp | → pipe | ↔ Pfeife — Gerät zum Rauchen |
• pijp | → pipe; pipe à tabac | ↔ Tabakspfeife — ein Rauchgerät, in dem in einer Brennkammer Tabak verbrannt und durch ein Mundstück in den Mund aufgenommen wird |
• pijp | → conduit; tuyau | ↔ pipe — hollow tube |
• pijp | → pipe | ↔ tobacco pipe — smoking tool |
pijpen:
-
pijpen (fluiten; blazen)
jouer de la flûte; siffler; souffler-
jouer de la flûte werkwoord
-
siffler werkwoord (siffle, siffles, sifflons, sifflez, sifflent, sifflais, sifflait, sifflions, siffliez, sifflaient, sifflai, sifflas, siffla, sifflâmes, sifflâtes, sifflèrent, sifflerai, siffleras, sifflera, sifflerons, sifflerez, siffleront)
-
souffler werkwoord (souffle, souffles, soufflons, soufflez, soufflent, soufflais, soufflait, soufflions, souffliez, soufflaient, soufflai, soufflas, souffla, soufflâmes, soufflâtes, soufflèrent, soufflerai, souffleras, soufflera, soufflerons, soufflerez, souffleront)
-
-
pijpen (fellatio doen; afzuigen; zuigen)
sucer; téter-
sucer werkwoord (suce, suces, suçons, sucez, sucent, suçais, suçait, sucions, suciez, suçaient, suçai, suças, suça, suçâmes, suçâtes, sucèrent, sucerai, suceras, sucera, sucerons, sucerez, suceront)
-
téter werkwoord (tète, tètes, tétons, tétez, tètent, tétais, tétait, tétions, tétiez, tétaient, tétai, tétas, téta, tétâmes, tétâtes, tétèrent, téterai, téteras, tétera, téterons, téterez, téteront)
-
Conjugations for pijpen:
o.t.t.
- pijp
- pijpt
- pijpt
- pijpen
- pijpen
- pijpen
o.v.t.
- pijpte
- pijpte
- pijpte
- pijpten
- pijpten
- pijpten
v.t.t.
- heb gepijpt
- hebt gepijpt
- heeft gepijpt
- hebben gepijpt
- hebben gepijpt
- hebben gepijpt
v.v.t.
- had gepijpt
- had gepijpt
- had gepijpt
- hadden gepijpt
- hadden gepijpt
- hadden gepijpt
o.t.t.t.
- zal pijpen
- zult pijpen
- zal pijpen
- zullen pijpen
- zullen pijpen
- zullen pijpen
o.v.t.t.
- zou pijpen
- zou pijpen
- zou pijpen
- zouden pijpen
- zouden pijpen
- zouden pijpen
en verder
- is gepijpt
- zijn gepijpt
diversen
- pijp!
- pijpt!
- gepijpt
- pijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pijpen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
téter | volzuigen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
jouer de la flûte | blazen; fluiten; pijpen | |
siffler | blazen; fluiten; pijpen | ruisen; zacht ruisen; zoeven |
souffler | blazen; fluiten; pijpen | ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; graaien; grijpen; grissen; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; jatten; pikken; puffen; smiespelen; smoezen; snaaien; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen; wegkapen |
sucer | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | kluiven; knauwen; leegzuigen; lurken; sabbelen; slurpen; uitzuigen; zuigen |
téter | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | lurken; sabbelen; zuigen |