Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. pruimen:
  2. pruim:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pruimen (Nederlands) in het Frans

pruimen:

pruimen werkwoord (pruim, pruimt, pruimde, pruimden, gepruimd)

  1. pruimen
    mâcher; chiquer
    • mâcher werkwoord (mâche, mâches, mâchons, mâchez, )
    • chiquer werkwoord (chique, chiques, chiquons, chiquez, )

Conjugations for pruimen:

o.t.t.
  1. pruim
  2. pruimt
  3. pruimt
  4. pruimen
  5. pruimen
  6. pruimen
o.v.t.
  1. pruimde
  2. pruimde
  3. pruimde
  4. pruimden
  5. pruimden
  6. pruimden
v.t.t.
  1. heb gepruimd
  2. hebt gepruimd
  3. heeft gepruimd
  4. hebben gepruimd
  5. hebben gepruimd
  6. hebben gepruimd
v.v.t.
  1. had gepruimd
  2. had gepruimd
  3. had gepruimd
  4. hadden gepruimd
  5. hadden gepruimd
  6. hadden gepruimd
o.t.t.t.
  1. zal pruimen
  2. zult pruimen
  3. zal pruimen
  4. zullen pruimen
  5. zullen pruimen
  6. zullen pruimen
o.v.t.t.
  1. zou pruimen
  2. zou pruimen
  3. zou pruimen
  4. zouden pruimen
  5. zouden pruimen
  6. zouden pruimen
diversen
  1. pruim!
  2. pruimt!
  3. gepruimd
  4. pruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pruimen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chiquer pruimen
mâcher pruimen kauwen

Verwante woorden van "pruimen":


pruim:

pruim [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pruim
    la prune; le pruneau
    • prune [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pruneau [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pruim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
prune pruim
pruneau pruim

Verwante woorden van "pruim":


Verwante definities voor "pruim":

  1. ronde, ovale vrucht die rood, paars of geel is1
    • deze jam is van pruimen gemaakt1

Wiktionary: pruim

pruim
noun
  1. vrucht van de pruimenboom
pruim
noun
  1. Fruit

Cross Translation:
FromToVia
pruim prune plum — the fruit