Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ranselt (Nederlands) in het Frans

ranselen:

ranselen werkwoord (ransel, ranselt, ranselde, ranselden, geranseld)

  1. ranselen
    tabasser; rosser; rouer de coups; donner une raclée; mettre des coups
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • rosser werkwoord (rosse, rosses, rossons, rossez, )
    • rouer de coups werkwoord
    • donner une raclée werkwoord
    • mettre des coups werkwoord

Conjugations for ranselen:

o.t.t.
  1. ransel
  2. ranselt
  3. ranselt
  4. ranselen
  5. ranselen
  6. ranselen
o.v.t.
  1. ranselde
  2. ranselde
  3. ranselde
  4. ranselden
  5. ranselden
  6. ranselden
v.t.t.
  1. heb geranseld
  2. hebt geranseld
  3. heeft geranseld
  4. hebben geranseld
  5. hebben geranseld
  6. hebben geranseld
v.v.t.
  1. had geranseld
  2. had geranseld
  3. had geranseld
  4. hadden geranseld
  5. hadden geranseld
  6. hadden geranseld
o.t.t.t.
  1. zal ranselen
  2. zult ranselen
  3. zal ranselen
  4. zullen ranselen
  5. zullen ranselen
  6. zullen ranselen
o.v.t.t.
  1. zou ranselen
  2. zou ranselen
  3. zou ranselen
  4. zouden ranselen
  5. zouden ranselen
  6. zouden ranselen
en verder
  1. ben geranseld
  2. bent geranseld
  3. is geranseld
  4. zijn geranseld
  5. zijn geranseld
  6. zijn geranseld
diversen
  1. ransel!
  2. ranselt!
  3. geranseld
  4. ranselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ranselen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donner une raclée ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; billekoek geven; een pak slaag geven; in elkaar timmeren; toetakelen
mettre des coups ranselen
rosser ranselen 'n aframmeling geven; afdrogen; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; drogen; droogmaken; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen
rouer de coups ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; knuppelen; toetakelen
tabasser ranselen aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; bakkeleien; beuken; bonken; duelleren; hameren; in elkaar timmeren; kampen; kleunen; knokken; knuppelen; matten; rammen; slaan; toetakelen; vechten

Verwante woorden van "ranselen":