Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. schofferen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schofferen (Nederlands) in het Frans

schofferen:

schofferen werkwoord (schoffeer, schoffeert, schoffeerde, schoffeerden, geschoffeerd)

  1. schofferen
    offenser
    • offenser werkwoord (offense, offenses, offensons, offensez, )

Conjugations for schofferen:

o.t.t.
  1. schoffeer
  2. schoffeert
  3. schoffeert
  4. schofferen
  5. schofferen
  6. schofferen
o.v.t.
  1. schoffeerde
  2. schoffeerde
  3. schoffeerde
  4. schoffeerden
  5. schoffeerden
  6. schoffeerden
v.t.t.
  1. heb geschoffeerd
  2. hebt geschoffeerd
  3. heeft geschoffeerd
  4. hebben geschoffeerd
  5. hebben geschoffeerd
  6. hebben geschoffeerd
v.v.t.
  1. had geschoffeerd
  2. had geschoffeerd
  3. had geschoffeerd
  4. hadden geschoffeerd
  5. hadden geschoffeerd
  6. hadden geschoffeerd
o.t.t.t.
  1. zal schofferen
  2. zult schofferen
  3. zal schofferen
  4. zullen schofferen
  5. zullen schofferen
  6. zullen schofferen
o.v.t.t.
  1. zou schofferen
  2. zou schofferen
  3. zou schofferen
  4. zouden schofferen
  5. zouden schofferen
  6. zouden schofferen
en verder
  1. ben geschoffeerd
  2. bent geschoffeerd
  3. is geschoffeerd
  4. zijn geschoffeerd
  5. zijn geschoffeerd
  6. zijn geschoffeerd
diversen
  1. schoffeer!
  2. schoffeert!
  3. geschoffeerd
  4. schofferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schofferen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
offenser schofferen belasteren; grieven; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn doen; smaden; zeer doen

Wiktionary: schofferen


Cross Translation:
FromToVia
schofferen blesser verletzen — jemanden psychische Wunden zufügen, kränken

Computer vertaling door derden: