Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sparen (Nederlands) in het Frans

sparen:

sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)

  1. sparen (op bankrekening zetten)
    rassembler; collectionner; économiser; épargner; faire des économies; cumuler; accumuler; amasser; mettre de côté; recueillir; assembler
    • rassembler werkwoord (rassemble, rassembles, rassemblons, rassemblez, )
    • collectionner werkwoord (collectionne, collectionnes, collectionnons, collectionnez, )
    • économiser werkwoord (économise, économises, économisons, économisez, )
    • épargner werkwoord (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • cumuler werkwoord (cumule, cumules, cumulons, cumulez, )
    • accumuler werkwoord (accumule, accumules, accumulons, accumulez, )
    • amasser werkwoord (amasse, amasses, amassons, amassez, )
    • mettre de côté werkwoord
    • recueillir werkwoord (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • assembler werkwoord (assemble, assembles, assemblons, assemblez, )
  2. sparen (ontzien; in acht nemen; verschonen)
    épargner; estimer; respecter
    • épargner werkwoord (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • respecter werkwoord (respecte, respectes, respectons, respectez, )
  3. sparen (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; opeenhopen; oppotten)
    collectionner; cueillir; épargner; rassembler; économiser; recueillir; conserver; ramasser; amasser; faire des économies
    • collectionner werkwoord (collectionne, collectionnes, collectionnons, collectionnez, )
    • cueillir werkwoord (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, )
    • épargner werkwoord (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • rassembler werkwoord (rassemble, rassembles, rassemblons, rassemblez, )
    • économiser werkwoord (économise, économises, économisons, économisez, )
    • recueillir werkwoord (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • conserver werkwoord (conserve, conserves, conservons, conservez, )
    • ramasser werkwoord (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • amasser werkwoord (amasse, amasses, amassons, amassez, )

Conjugations for sparen:

o.t.t.
  1. spaar
  2. spaart
  3. spaart
  4. sparen
  5. sparen
  6. sparen
o.v.t.
  1. spaarde
  2. spaarde
  3. spaarde
  4. spaarden
  5. spaarden
  6. spaarden
v.t.t.
  1. heb gespaard
  2. hebt gespaard
  3. heeft gespaard
  4. hebben gespaard
  5. hebben gespaard
  6. hebben gespaard
v.v.t.
  1. had gespaard
  2. had gespaard
  3. had gespaard
  4. hadden gespaard
  5. hadden gespaard
  6. hadden gespaard
o.t.t.t.
  1. zal sparen
  2. zult sparen
  3. zal sparen
  4. zullen sparen
  5. zullen sparen
  6. zullen sparen
o.v.t.t.
  1. zou sparen
  2. zou sparen
  3. zou sparen
  4. zouden sparen
  5. zouden sparen
  6. zouden sparen
en verder
  1. ben gespaard
  2. bent gespaard
  3. is gespaard
  4. zijn gespaard
  5. zijn gespaard
  6. zijn gespaard
diversen
  1. spaar!
  2. spaart!
  3. gespaard
  4. sparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sparen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumuler op bankrekening zetten; sparen aangroeien; accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen; zich vermeerderen
amasser bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen accumuleren; bijeen drommen; bijeenschrapen; bijeenzoeken; hamsteren; hopen; inzamelen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opstapelen; opzij leggen; potten; stapelen; vergaren; verzamelen
assembler op bankrekening zetten; sparen assembleren; bijeenzoeken; in elkaar zetten; koppelen; monteren; paren; verbinden; verenigen; vergaren; verzamelen
collectionner bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen
conserver bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; financieel steunen; gevangen zetten; handhaven; in bescherming nemen; in blik conserveren; in de cel zetten; in stand houden; inbalsemen; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; instandhouden; interneren; inzouten; isoleren; onderhouden; opslaan; opsluiten; opzouten; stand houden; vastzetten; verduurzamen
cueillir bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen afplukken; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken
cumuler op bankrekening zetten; sparen accumuleren; cumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen
estimer in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen aannemen; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; becijferen; begroten; bepalen; beraden; beramen; berekenen; calculeren; consideren; determineren; eerbiedigen; geloven; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; iets overwegen; ingeven; inschatten; op prijs stellen; overdenken; overwegen; raden; ramen; respecteren; schatten; suggereren; taxeren; uitrekenen; uitwerken; vaststellen; waarderen
faire des économies bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen
mettre de côté op bankrekening zetten; sparen afzonderen; apart zetten; bewaren; hamsteren; isoleren; opbergen; oppotten; opsparen; opzij leggen; opzijzetten; potten; reserveren; voorbehouden; wegbergen; wegzetten
ramasser bijeenzamelen; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen aannemen; aanvaarden; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bij elkaar vegen; bijeenrapen; bijeenzoeken; in ontvangst nemen; inzamelen; meenemen; ontvangen; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
rassembler bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen bij elkaar brengen; bijeen dragen; bijeen roepen; bijeenbrengen; bijeenroepen; bijeenzoeken; concentreren; convoceren; inzamelen; samenbrengen; samenroepen; scharen; verenigen; vergaren; verzamelen
recueillir bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen afhalen; afnemen; meenemen; oogsten; ophalen; oppakken; oppikken; oprapen; opsnappen; plukken; verzamelen; weghalen; wegnemen
respecter in acht nemen; ontzien; sparen; verschonen achten; appreciëren; buigen; eerbied tonen; eerbiedigen; hoogachten; hoogschatten; houden aan; nakomen; op prijs stellen; opkijken tegen; respecteren; waarderen
économiser bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verzamelen besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; krom buigen; matigen; minder gebruiken; ombuigen; opsparen; verbuigen; zuinig zijn
épargner bijeenzamelen; in acht nemen; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken; opsparen; zuinig zijn

Verwante woorden van "sparen":


Wiktionary: sparen

sparen
verb
  1. geld niet uitgeven
sparen
Cross Translation:
FromToVia
sparen épargner save — store for future use
sparen capitaliser; économiser; épargner; lésiner; faire des économies sparenGeld für die spätere Verwendung ansammeln

spar:

spar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de spar (sparrenboom)
    l'épicéa; le sapin
    • épicéa [le ~] zelfstandig naamwoord
    • sapin [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sapin spar; sparrenboom dennenboom; greneboom; grove den; grove spar; mastspar; sparrenboom
épicéa spar; sparrenboom vurenhout

Verwante woorden van "spar":


Verwante definities voor "spar":

  1. bepaald soort naaldboom1
    • sparren worden gebruikt als kerstboom1

Wiktionary: spar

spar
noun
  1. Picea, een soort naaldboom
spar
noun
  1. (botanique) arbre conifère résineux de la famille des pinacées (conifères) à aiguilles persistantes, au tronc droit, dont le fruit est un cône.
  2. botan|nocat=1 arbre résineux de haute taille, proche du sapin, de la famille des pinacées.

Cross Translation:
FromToVia
spar sapin fir — conifer of the genus Abies
spar épicéa; épinette spruce — tree from the genus Picea
spar épicéa; sapin FichteNadelbaum der Gattung Picea mit kurzen, spitzen Nadeln und hängenden Zapfen.