Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spuwen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spuwen (Nederlands) in het Frans

spuwen:

spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)

  1. spuwen (spugen)
    cracher
    • cracher werkwoord (crache, craches, crachons, crachez, )
  2. spuwen (kotsen; overgeven; spugen; braken; uitbraken)
    vomir; dégueuler; cracher; rendre
    • vomir werkwoord (vomis, vomit, vomissons, vomissez, )
    • dégueuler werkwoord (dégueule, dégueules, dégueulons, dégueulez, )
    • cracher werkwoord (crache, craches, crachons, crachez, )
    • rendre werkwoord (rends, rend, rendons, rendez, )

Conjugations for spuwen:

o.t.t.
  1. spuw
  2. spuwt
  3. spuwt
  4. spuwen
  5. spuwen
  6. spuwen
o.v.t.
  1. spuwde
  2. spuwde
  3. spuwde
  4. spuwden
  5. spuwden
  6. spuwden
v.t.t.
  1. heb gespuwd
  2. hebt gespuwd
  3. heeft gespuwd
  4. hebben gespuwd
  5. hebben gespuwd
  6. hebben gespuwd
v.v.t.
  1. had gespuwd
  2. had gespuwd
  3. had gespuwd
  4. hadden gespuwd
  5. hadden gespuwd
  6. hadden gespuwd
o.t.t.t.
  1. zal spuwen
  2. zult spuwen
  3. zal spuwen
  4. zullen spuwen
  5. zullen spuwen
  6. zullen spuwen
o.v.t.t.
  1. zou spuwen
  2. zou spuwen
  3. zou spuwen
  4. zouden spuwen
  5. zouden spuwen
  6. zouden spuwen
en verder
  1. ben gespuwd
  2. bent gespuwd
  3. is gespuwd
  4. zijn gespuwd
  5. zijn gespuwd
  6. zijn gespuwd
diversen
  1. spuw!
  2. spuwt!
  3. gespuwd
  4. spuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spuwen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. spuwen (gespuug; gespuw)
    le crachement
  2. spuwen (braken; overgeven; kotsen; spugen)
    le vomissement

Vertaal Matrix voor spuwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crachement gespuug; gespuw; spuwen slijmen
vomissement braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen braaksel; kots
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cracher braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken braken; fluimen; kotsen; overgeven; reutelen; rochelen; slijm opgeven; slijmen; spugen; uitbraken; uithoesten; uitspugen; uitspuwen; vomeren
dégueuler braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren
rendre braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken aangeven; aanreiken; afgeven; beschrijven; braken; eraf gaan; geven; inleveren; kotsen; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; spugen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; translateren; uitbraken; vertalen; vertolken; vomeren; weergeven
vomir braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren

Wiktionary: spuwen

spuwen
verb
  1. rejeter violemment par la bouche
  2. lancer avec la main ou de quelque autre manière.
  3. rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.

Cross Translation:
FromToVia
spuwen cracher spit — to evacuate saliva from the mouth