Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor thuishoren (Nederlands) in het Frans

thuishoren:

thuishoren werkwoord (hoor thuis, hoort thuis, hoorde thuis, hoorden thuis, thuisgehoord)

  1. thuishoren

Conjugations for thuishoren:

o.t.t.
  1. hoor thuis
  2. hoort thuis
  3. hoort thuis
  4. horen thuis
  5. horen thuis
  6. horen thuis
o.v.t.
  1. hoorde thuis
  2. hoorde thuis
  3. hoorde thuis
  4. hoorden thuis
  5. hoorden thuis
  6. hoorden thuis
v.t.t.
  1. heb thuisgehoord
  2. hebt thuisgehoord
  3. heeft thuisgehoord
  4. hebben thuisgehoord
  5. hebben thuisgehoord
  6. hebben thuisgehoord
v.v.t.
  1. had thuisgehoord
  2. had thuisgehoord
  3. had thuisgehoord
  4. hadden thuisgehoord
  5. hadden thuisgehoord
  6. hadden thuisgehoord
o.t.t.t.
  1. zal thuishoren
  2. zult thuishoren
  3. zal thuishoren
  4. zullen thuishoren
  5. zullen thuishoren
  6. zullen thuishoren
o.v.t.t.
  1. zou thuishoren
  2. zou thuishoren
  3. zou thuishoren
  4. zouden thuishoren
  5. zouden thuishoren
  6. zouden thuishoren
en verder
  1. ben thuisgehoord
  2. bent thuisgehoord
  3. is thuisgehoord
  4. zijn thuisgehoord
  5. zijn thuisgehoord
  6. zijn thuisgehoord
diversen
  1. hoor thuis!
  2. hoort thuis!
  3. thuisgehoord
  4. thuishorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor thuishoren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appartenir à thuishoren behoren; behoren bij; behoren tot; toebehoren; toebehoren aan; zijn van
avoir sa place thuishoren
faire partie de thuishoren behoren; behoren bij; behoren tot; toebehoren; toebehoren aan; zijn van
être de thuishoren behoren bij; behoren tot; toebehoren aan; zijn van
être à sa place thuishoren

Wiktionary: thuishoren


Cross Translation:
FromToVia
thuishoren avoir sa place belong — have its proper place
thuishoren trouver sa place; faire partie belong — be accepted in a group