Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitgeplozen:
  2. uitpluizen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgeplozen (Nederlands) in het Frans

uitgeplozen:

uitgeplozen bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgeplozen (uiteengerafeld; uitgerafeld)
    dénoué; démêlé

Vertaal Matrix voor uitgeplozen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
démêlé botsing; conflict; dispuut; doolhof; gevecht; kamp; labyrint; meningsverschil; onenigheid; ruzie; strijd; twist; warboel; warnet; woordenwisseling; worsteling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
démêlé uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld uiteengeplozen
dénoué uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld loshangend; vrij hangend

uitgeplozen vorm van uitpluizen:

uitpluizen werkwoord (pluis uit, pluist uit, ploos uit, plozen uit, uitgeplozen)

  1. uitpluizen (ontwarren; uitzoeken; ontraadselen; )
    débrouiller; explorer; dérober; déchiffrer; décrypter; dénouer; démêler; décortiquer
    • débrouiller werkwoord (débrouille, débrouilles, débrouillons, débrouillez, )
    • explorer werkwoord (explore, explores, explorons, explorez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • déchiffrer werkwoord (déchiffre, déchiffres, déchiffrons, déchiffrez, )
    • décrypter werkwoord (décrypte, décryptes, décryptons, décryptez, )
    • dénouer werkwoord (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • démêler werkwoord (démêle, démêles, démêlons, démêlez, )
    • décortiquer werkwoord (décortique, décortiques, décortiquons, décortiquez, )

Conjugations for uitpluizen:

o.t.t.
  1. pluis uit
  2. pluist uit
  3. pluist uit
  4. pluizen uit
  5. pluizen uit
  6. pluizen uit
o.v.t.
  1. ploos uit
  2. ploos uit
  3. ploos uit
  4. plozen uit
  5. plozen uit
  6. plozen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeplozen
  2. hebt uitgeplozen
  3. heeft uitgeplozen
  4. hebben uitgeplozen
  5. hebben uitgeplozen
  6. hebben uitgeplozen
v.v.t.
  1. had uitgeplozen
  2. had uitgeplozen
  3. had uitgeplozen
  4. hadden uitgeplozen
  5. hadden uitgeplozen
  6. hadden uitgeplozen
o.t.t.t.
  1. zal uitpluizen
  2. zult uitpluizen
  3. zal uitpluizen
  4. zullen uitpluizen
  5. zullen uitpluizen
  6. zullen uitpluizen
o.v.t.t.
  1. zou uitpluizen
  2. zou uitpluizen
  3. zou uitpluizen
  4. zouden uitpluizen
  5. zouden uitpluizen
  6. zouden uitpluizen
en verder
  1. ben uitgeplozen
  2. bent uitgeplozen
  3. is uitgeplozen
  4. zijn uitgeplozen
  5. zijn uitgeplozen
  6. zijn uitgeplozen
diversen
  1. pluis uit!
  2. pluist uit!
  3. uitgeplozen
  4. uitpluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitpluizen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
débrouiller ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
déchiffrer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsleutelen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen
décortiquer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
décrypter ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
démêler ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen
dénouer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken detacheren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwarren; opendoen; openen; openmaken; openstellen; opheffen; oplossen; scheiden; teniet doen; toegankelijk maken; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uittrekken; verijdelen; vernietigen; vrijgeven
dérober ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitkleden; van kleding ontdoen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
explorer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken aftasten; bevoelen; exploreren; onderzoeken; verkennen

Wiktionary: uitpluizen


Cross Translation:
FromToVia
uitpluizen explorer explore — to examine or investigate something systematically