Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. voorspellend:
  2. voorspellen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorspellend (Nederlands) in het Frans

voorspellend:

voorspellend bijvoeglijk naamwoord

  1. voorspellend (vooruitziend)
    prévoyant; clair-voyant

Vertaal Matrix voor voorspellend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clair-voyant voorspellend; vooruitziend helderziend
prévoyant voorspellend; vooruitziend helderziend

voorspellen:

voorspellen werkwoord (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)

  1. voorspellen (wichelen)
    prédire; devenir; pronostiquer; présager; prophétiser
    • prédire werkwoord (prédis, prédit, prédisons, prédites, )
    • devenir werkwoord (deviens, devient, devenons, devenez, )
    • pronostiquer werkwoord (pronostique, pronostiques, pronostiquons, pronostiquez, )
    • présager werkwoord (présage, présages, présageons, présagez, )
    • prophétiser werkwoord (prophétise, prophétises, prophétisons, prophétisez, )

Conjugations for voorspellen:

o.t.t.
  1. voorspel
  2. voorspelt
  3. voorspelt
  4. voorspellen
  5. voorspellen
  6. voorspellen
o.v.t.
  1. voorspelde
  2. voorspelde
  3. voorspelde
  4. voorspelden
  5. voorspelden
  6. voorspelden
v.t.t.
  1. heb voorspeld
  2. hebt voorspeld
  3. heeft voorspeld
  4. hebben voorspeld
  5. hebben voorspeld
  6. hebben voorspeld
v.v.t.
  1. had voorspeld
  2. had voorspeld
  3. had voorspeld
  4. hadden voorspeld
  5. hadden voorspeld
  6. hadden voorspeld
o.t.t.t.
  1. zal voorspellen
  2. zult voorspellen
  3. zal voorspellen
  4. zullen voorspellen
  5. zullen voorspellen
  6. zullen voorspellen
o.v.t.t.
  1. zou voorspellen
  2. zou voorspellen
  3. zou voorspellen
  4. zouden voorspellen
  5. zouden voorspellen
  6. zouden voorspellen
diversen
  1. voorspel!
  2. voorspelt!
  3. voorspeld
  4. voorspellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorspellen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devenir voorspellen; wichelen worden
pronostiquer voorspellen; wichelen
prophétiser voorspellen; wichelen voortellen; waarzeggen
prédire voorspellen; wichelen influisteren; ingeven; souffleren; voortellen
présager voorspellen; wichelen voortellen

Verwante woorden van "voorspellen":


Verwante definities voor "voorspellen":

  1. zeggen dat het gaat gebeuren1
    • de weerman voorspelt regen1

Wiktionary: voorspellen

voorspellen
verb
  1. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen
voorspellen
Cross Translation:
FromToVia
voorspellen augurer augur — to foretell events; to exhibit signs of future events
voorspellen prévoir forecast — estimate future conditions
voorspellen prédire predict — to state, or make something known in advance