Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vrees (Nederlands) in het Frans

vrees:

vrees [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de vrees (bangheid; angst)
    la peur; l'anxiété; l'angoisse; la crainte; la frayeur; l'appréhension; l'inquiétude; l'effroi

Vertaal Matrix voor vrees:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angoisse angst; bangheid; vrees bevreesdheid; ontsteltenis; paniek
anxiété angst; bangheid; vrees bevreesdheid
appréhension angst; bangheid; vrees
crainte angst; bangheid; vrees beduchtheid; bevreesdheid; paniek; schroomvalligheid
effroi angst; bangheid; vrees ontsteltenis; paniek; schrik; verbijstering
frayeur angst; bangheid; vrees ontsteltenis; paniek; schrik; verbijstering
inquiétude angst; bangheid; vrees beduchtheid; bekommernis; bezorgdheid; kommer; ongerustheid; verontrusting; zorg
peur angst; bangheid; vrees bevreesdheid; ontsteltenis; paniek; schrik; verbijstering
- angst

Synoniemen voor "vrees":


Verwante definities voor "vrees":

  1. gevoel van bang zijn1
    • hij is niet bang, hij kent geen vrees1

Wiktionary: vrees

vrees
noun
  1. Action de craindre

Cross Translation:
FromToVia
vrees crainte dread — great fear in view of impending evil
vrees crainte; peur fear — uncountable: emotion caused by actual or perceived danger or threat
vrees crainte; anxiété; angoisse; peur AngstGefühl der (existentiellen) Furcht oder Sorge, etwa bei einer Bedrohung

vrees vorm van vrezen:

vrezen werkwoord (vrees, vreest, vreesde, vreesden, gevreesd)

  1. vrezen (bang zijn; vrees koesteren)
    craindre; avoir peur de; redouter; avoir crainte de
    • craindre werkwoord (crains, craint, craignons, craignez, )
    • avoir peur de werkwoord
    • redouter werkwoord (redoute, redoutes, redoutons, redoutez, )
    • avoir crainte de werkwoord

Conjugations for vrezen:

o.t.t.
  1. vrees
  2. vreest
  3. vreest
  4. vrezen
  5. vrezen
  6. vrezen
o.v.t.
  1. vreesde
  2. vreesde
  3. vreesde
  4. vreesden
  5. vreesden
  6. vreesden
v.t.t.
  1. heb gevreesd
  2. hebt gevreesd
  3. heeft gevreesd
  4. hebben gevreesd
  5. hebben gevreesd
  6. hebben gevreesd
v.v.t.
  1. had gevreesd
  2. had gevreesd
  3. had gevreesd
  4. hadden gevreesd
  5. hadden gevreesd
  6. hadden gevreesd
o.t.t.t.
  1. zal vrezen
  2. zult vrezen
  3. zal vrezen
  4. zullen vrezen
  5. zullen vrezen
  6. zullen vrezen
o.v.t.t.
  1. zou vrezen
  2. zou vrezen
  3. zou vrezen
  4. zouden vrezen
  5. zouden vrezen
  6. zouden vrezen
diversen
  1. vrees!
  2. vreest!
  3. gevreesd
  4. vrezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vrezen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir crainte de bang zijn; vrees koesteren; vrezen
avoir peur de bang zijn; vrees koesteren; vrezen ertegen opzien; tegen iets opkijken
craindre bang zijn; vrees koesteren; vrezen angst hebben; beducht zijn; bezorgd wezen; duchten; in zorg zijn; schromen
redouter bang zijn; vrees koesteren; vrezen angst hebben; beducht zijn; bezorgd wezen; duchten; in zorg zijn; schromen

Verwante definities voor "vrezen":

  1. er angst voor voelen1
    • ik vrees de dood1

Wiktionary: vrezen

vrezen
verb
  1. bang zijn, angst hebben
vrezen
verb
  1. Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux.
  2. Craindre fort.

Cross Translation:
FromToVia
vrezen craindre; redouter dread — to fear greatly
vrezen craindre; avoir peur fear — feel fear about (something)
vrezen avoir peur de; craindre; redouter fürchten — (transitiv), etwas fürchten: vor etwas Angst (Furcht) haben

Verwante vertalingen van vrees