Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vuren (Nederlands) in het Frans

vuren:

vuren werkwoord (vuur, vuurt, vuurde, vuurden, gevuurd)

  1. vuren (schoten lossen; schieten; afvuren; afschieten)
    décharger; tirer; ouvrir le feu; faire du tir
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • tirer werkwoord (tire, tires, tirons, tirez, )
    • ouvrir le feu werkwoord
    • faire du tir werkwoord
  2. vuren (trekker overhalen; afdrukken)

Conjugations for vuren:

o.t.t.
  1. vuur
  2. vuurt
  3. vuurt
  4. vuren
  5. vuren
  6. vuren
o.v.t.
  1. vuurde
  2. vuurde
  3. vuurde
  4. vuurden
  5. vuurden
  6. vuurden
v.t.t.
  1. heb gevuurd
  2. hebt gevuurd
  3. heeft gevuurd
  4. hebben gevuurd
  5. hebben gevuurd
  6. hebben gevuurd
v.v.t.
  1. had gevuurd
  2. had gevuurd
  3. had gevuurd
  4. hadden gevuurd
  5. hadden gevuurd
  6. hadden gevuurd
o.t.t.t.
  1. zal vuren
  2. zult vuren
  3. zal vuren
  4. zullen vuren
  5. zullen vuren
  6. zullen vuren
o.v.t.t.
  1. zou vuren
  2. zou vuren
  3. zou vuren
  4. zouden vuren
  5. zouden vuren
  6. zouden vuren
diversen
  1. vuur!
  2. vuurt!
  3. gevuurd
  4. vurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vuren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vuren (schieten)
    le tirs; le meurtre; la chasse; le feu
    • tirs [le ~] zelfstandig naamwoord
    • meurtre [le ~] zelfstandig naamwoord
    • chasse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • feu [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vuren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chasse schieten; vuren achtervolging; drijven; jaagpartij; jaagtijd; jacht; jachtexpeditie; jachtpartij; jachtrit; jachtseizoen; jachttijd; jagen; wildjacht
feu schieten; vuren bevlogenheid; bezieling; brand; enthousiasme; felheid; fik; geestdrift; gloed; haardvuur; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftigheid; hevigheid; hitte; intensiteit; kracht; overgave; passie; stoplicht; verkeerslicht; vlammenzee; vurigheid; vuur; vuurtje; vuurzee; warmte
meurtre schieten; vuren executie; liquidatie; manslag; moord
tirs schieten; vuren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appuyer sur la détente afdrukken; trekker overhalen; vuren
décharger afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afslachten; afvloeien; afvoeren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten op; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
faire du tir afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren neerhalen; neersabelen
ouvrir le feu afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren
tirer afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren aantrekken; aftrekken; dichttrekken; getallen van elkaar aftrekken; naar beneden schieten; neerhalen; neersabelen; omhoogtrekken; opentrekken; prenten; sleuren; trekken; van het lijf trekken; voorttrekken; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feu zaliger

Verwante woorden van "vuren":


Wiktionary: vuren

vuren
verb
  1. schoten lossen
vuren
  1. -
verb
  1. mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi.

Cross Translation:
FromToVia
vuren faire feu; tirer fire — intransitive: to shoot

vuur:

vuur [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vuur (brand; fik)
    l'incendie; le feu
    • incendie [le ~] zelfstandig naamwoord
    • feu [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. het vuur (elan; pit; gloed; vlam)
    la ferveur; la fougue; l'ardeur
    • ferveur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fougue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ardeur [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. het vuur (passie; hartstocht; drift)
    la passion; la fougue; le zèle; l'ardeur; la verve; l'élan; la ferveur; l'embrasement
    • passion [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fougue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • zèle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ardeur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • verve [la ~] zelfstandig naamwoord
    • élan [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ferveur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • embrasement [le ~] zelfstandig naamwoord
  4. het vuur (passie; hartstocht; overgave; )
    la passion; la fougue; la pulsion sexuelle; l'ardeur; le feu; la ferveur
    • passion [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fougue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pulsion sexuelle [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ardeur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • feu [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ferveur [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. het vuur (houtvuur)
    le feu de bois

Vertaal Matrix voor vuur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ardeur drift; elan; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; pit; vlam; vurigheid; vuur aandrang; aandrift; ambitie; animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; daadkracht; devotie; doortastendheid; drang; drift; eerzucht; energie; enthousiasme; esprit; fascinatie; felheid; fut; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; inzet; kracht; lust; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onrustigheid; onstuimigheid; overgave; puf; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; uitbundigheid; uitgelatenheid; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; warmte; wellust; werklust; werkzaamheid; woeligheid; zin; zorgzaamheid
embrasement drift; hartstocht; passie; vuur
ferveur drift; elan; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; pit; vlam; vurigheid; vuur animo; belangstelling; fascinatie; geboeidheid; ijver; ijverigheid; interesse; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; temperament; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; werklust; werkzaamheid; zin
feu brand; fik; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; vurigheid; vuur bevlogenheid; bezieling; enthousiasme; felheid; geestdrift; gloed; haardvuur; heftigheid; hevigheid; hitte; intensiteit; kracht; schieten; stoplicht; verkeerslicht; vlammenzee; vuren; vuurtje; vuurzee; warmte
feu de bois houtvuur; vuur
fougue drift; elan; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; pit; vlam; vurigheid; vuur bezetenheid; devotie; felheid; genegenheid; gloed; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; intensiteit; inzet; kracht; obsessie; onbeheerstheid; onbesuisdheid; onstuimigheid; overgave; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; vurigheid; warmte; woeligheid; zorgzaamheid
incendie brand; fik; vuur binnenbrand; brand; vlammenzee; vuurzee
passion drift; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; vurigheid; vuur animo; belangstelling; bevlogenheid; bezetenheid; bezieling; devotie; drift; enthousiasme; fascinatie; felheid; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; genegenheid; genoegen; genot; gevoeligheid; hartelijkheid; heftigheid; hevigheid; ijver; innigheid; intensiteit; interesse; inzet; jool; kracht; leut; liefkozing; lust; obsessie; overgave; plezier; pret; seksuele begeerte; tederheid; toegewijdheid; toewijding; trouw; verlangen; verliefdheid; wellust; wens; zachtheid; zin; zorgzaamheid
pulsion sexuelle gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; overgave; passie; vurigheid; vuur drift; genoegen; genot; jool; leut; lust; plezier; pret; seksuele begeerte; wellust
verve drift; hartstocht; passie; vuur bezetenheid; felheid; gedrevenheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht; obsessie
zèle drift; hartstocht; passie; vuur aandrang; ambitie; arbeidskracht; arbeidsvermogen; bezetenheid; drang; eerzucht; ijver; ijverigheid; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; obsessie; vlijt; vlijtigheid; werkkracht; werklust; werkvermogen; werkzaamheid
élan drift; hartstocht; passie; vuur animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; enthousiasme; fascinatie; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; ijver; ijverigheid; interesse; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; uitbundigheid; uitgelatenheid; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid; zin
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feu zaliger
zèle toegewijd

Verwante woorden van "vuur":


Verwante definities voor "vuur":

  1. enthousiasme en geestdrift1
    • met vuur heeft hij zijn plan verdedigd1
  2. licht en vlammen die je ziet als iets brandt1
    • toen de fabriek in brand stond, zagen we een groot vuur1

Wiktionary: vuur

vuur
noun
  1. een lichtend verschijnsel dat onstaat wanneer iets verbrandt
vuur
noun
  1. chaleur vif, extrême.
  2. ardeur, zèle, sentiment vif et affectueux avec lequel on se porter aux choses de piété, de charité, etc.
  3. Dégagement d’énergie calorifique par une combustion.
  4. vif ardeur pour appliquer les consignes et les règlements à la lettre, ou plus généralement pour le maintien ou le succès de quelque chose pousser à l’extrême le travail sans prendre la moindre initiative pour l’alléger en l’[[interpr

Cross Translation:
FromToVia
vuur feu fire — oxidation reaction
vuur feu fire — something that has produced or is capable of producing this chemical reaction
vuur feu fire — alchemy: one of the four basic elements
vuur feu fire — India and Japan: one of the five basic elements
vuur feu; poêle fire — heater or stove
vuur feu fire — in-flight bullets
vuur tir; mitraillage; bombardement Beschussmilitärisch: Vorgang des Schießens (über längere Zeit hindurch) auf jemanden oder etwas
vuur feu Feuer — menschlich kontrollierter Verbrennungsvorgang, hauptsächlich, um die Wärme zu nutzen
vuur feu Feuer — Leuchterscheinung und Wärmeabgabe beim Verbrennen

Computer vertaling door derden: