Nederlands

Uitgebreide vertaling voor waaieren (Nederlands) in het Frans

waaieren:

waaieren werkwoord (waaier, waaiert, waaierde, waaierden, gewaaierd)

  1. waaieren (uitzwermen; verspreiden; zich verspreiden; uitwaaieren)
    diffuser; répandre; disperser; se répandre; épandre; se disperser; éparpiller; se déplier; être disposé en éventail; rayonner; disséminer; essaimer; être déployé en éventail; être étalé en éventail
    • diffuser werkwoord (diffuse, diffuses, diffusons, diffusez, )
    • répandre werkwoord (répands, répand, répandons, répandez, )
    • disperser werkwoord (disperse, disperses, dispersons, dispersez, )
    • se répandre werkwoord
    • épandre werkwoord (épands, épand, épandons, épandez, )
    • se disperser werkwoord
    • éparpiller werkwoord (éparpille, éparpilles, éparpillons, éparpillez, )
    • se déplier werkwoord
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • disséminer werkwoord (dissémine, dissémines, disséminons, disséminez, )
    • essaimer werkwoord (essaime, essaimes, essaimons, essaimez, )

Conjugations for waaieren:

o.t.t.
  1. waaier
  2. waaiert
  3. waaiert
  4. waaieren
  5. waaieren
  6. waaieren
o.v.t.
  1. waaierde
  2. waaierde
  3. waaierde
  4. waaierden
  5. waaierden
  6. waaierden
v.t.t.
  1. heb gewaaierd
  2. hebt gewaaierd
  3. heeft gewaaierd
  4. hebben gewaaierd
  5. hebben gewaaierd
  6. hebben gewaaierd
v.v.t.
  1. had gewaaierd
  2. had gewaaierd
  3. had gewaaierd
  4. hadden gewaaierd
  5. hadden gewaaierd
  6. hadden gewaaierd
o.t.t.t.
  1. zal waaieren
  2. zult waaieren
  3. zal waaieren
  4. zullen waaieren
  5. zullen waaieren
  6. zullen waaieren
o.v.t.t.
  1. zou waaieren
  2. zou waaieren
  3. zou waaieren
  4. zouden waaieren
  5. zouden waaieren
  6. zouden waaieren
diversen
  1. waaier!
  2. waaiert!
  3. gewaaierd
  4. waaierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor waaieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diffuser uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden emitteren; heersen; heersen van griep; omroepen; programma uitzenden; rondstralen; rondstrooien; uitstralen; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verspreiden van ziekte; verstrooien; zenden
disperser uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden rondstrooien; uiteendrijven; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
disséminer uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden uiteendrijven; uitstrooien; uitzaaien
essaimer uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden zwermen
rayonner uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden blaken; fonkelen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; schitteren; stralen; straling uitzenden
répandre uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden afleggen; alom bekend maken; bezwijken; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; het onderspit delven; klaar leggen; rondbrieven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; rondvertellen; spreiden; tenondergaan; uitdelen; uitdragen; uitreiken; uitspreiden; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; vergieten; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verkondigen; verraden; verspreiden; verstrooien; vertellen
se disperser uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen
se déplier uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; vouwen
se répandre uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden heersen; heersen van griep; verspreiden van ziekte; voortwoekeren; zich verder verspreiden
épandre uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden bezaaien; inzaaien; rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; vergieten; verspreiden; verstrooien; zaaien
éparpiller uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden bezaaien; inzaaien; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; uitdelen; uiteenspreiden; uitreiken; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; verspreiden; verstrooien; zaaien
être disposé en éventail uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
être déployé en éventail uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
être étalé en éventail uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden

Verwante woorden van "waaieren":


waaieren vorm van waaier:

waaier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de waaier
    l'éventail; la roue
    • éventail [le ~] zelfstandig naamwoord
    • roue [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor waaier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
roue waaier rad; wagenwiel; wiel
éventail waaier assortiment; collectie; gamma; keur; keuze; scala; sortering; spectrum; staalkaart

Verwante woorden van "waaier":

  • waaieren, waaiers, waaiertje, waaiertjes

Wiktionary: waaier

waaier
noun
  1. scherm in halve schijfvorm
waaier
noun
  1. - roue à aubes
  2. Instrument pour s’éventer

Cross Translation:
FromToVia
waaier éventail fan — hand-held device
waaier éventail Fächer — Gegenstand zum Zuwedeln von kühlender Luft