Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- ziedend:
- zieden:
-
Wiktionary:
- zieden → bouillir
- zieden → bouillonner
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ziedend (Nederlands) in het Frans
ziedend:
-
ziedend (kokend)
-
ziedend (vertoornd; kwaad; boos; razend; furieus; nijdig; woest; spinnijdig; toornig)
fâché; furieux; en colère; irrité; fâcheux; enragé; mis en colère; irritable; outré; furibond; hargneux; exaspéré; hargneusement; indigné; courroucé; d'un air fâché-
fâché bijvoeglijk naamwoord
-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
fâcheux bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
mis en colère bijvoeglijk naamwoord
-
irritable bijvoeglijk naamwoord
-
outré bijvoeglijk naamwoord
-
furibond bijvoeglijk naamwoord
-
hargneux bijvoeglijk naamwoord
-
exaspéré bijvoeglijk naamwoord
-
hargneusement bijvoeglijk naamwoord
-
indigné bijvoeglijk naamwoord
-
courroucé bijvoeglijk naamwoord
-
d'un air fâché bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor ziedend:
ziedend vorm van zieden:
-
zieden (koken van woede)
bouillir; cuire; entrer en ébullition; être en ébullition-
bouillir werkwoord (bous, bout, bouillons, bouillez, bouillent, bouillais, bouillait, bouillions, bouilliez, bouillaient, bouillis, bouillit, bouillîmes, bouillîtes, bouillirent, bouillirai, bouilliras, bouillira, bouillirons, bouillirez, bouilliront)
-
cuire werkwoord (cuis, cuit, cuisons, cuisez, cuisent, cuirais, cuisait, cuisions, cuisiez, cuisaient, cuisis, cuisit, cuisîmes, cuisîtes, cuisirent, cuirai, cuiras, cuira, cuirons, cuirez, cuiront)
-
entrer en ébullition werkwoord
-
être en ébullition werkwoord
-
Conjugations for zieden:
o.t.t.
- zied
- ziedt
- ziedt
- zieden
- zieden
- zieden
o.v.t.
- ziedde
- ziedde
- ziedde
- ziedden
- ziedden
- ziedden
v.t.t.
- heb gezoden
- hebt gezoden
- heeft gezoden
- hebben gezoden
- hebben gezoden
- hebben gezoden
v.v.t.
- had gezoden
- had gezoden
- had gezoden
- hadden gezoden
- hadden gezoden
- hadden gezoden
o.t.t.t.
- zal zieden
- zult zieden
- zal zieden
- zullen zieden
- zullen zieden
- zullen zieden
o.v.t.t.
- zou zieden
- zou zieden
- zou zieden
- zouden zieden
- zouden zieden
- zouden zieden
diversen
- zied!
- ziedt!
- gezoden
- ziedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zieden (koken)
Vertaal Matrix voor zieden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ébulition | koken; zieden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bouillir | koken van woede; zieden | |
cuire | koken van woede; zieden | eten bereiden; koken; kokkerellen; stoven |
entrer en ébullition | koken van woede; zieden | aan de kook raken; kookpunt bereiken |
être en ébullition | koken van woede; zieden |
Wiktionary: zieden
zieden
Cross Translation:
verb
-
Être dans l’état d’ébullition. Se dit proprement des liquides, lorsque la chaleur ou la fermentation y produit un mouvement et qu’il se forme des bulles à la surface.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zieden | → bouillonner | ↔ seethe — to boil vigorously |