Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor aanzwellen in het Nederlands

aanzwellen:

aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)

  1. aanzwellen
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen werkwoord (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden werkwoord (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen werkwoord (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan werkwoord (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)

Conjugations for aanzwellen:

o.t.t.
  1. zwel aan
  2. zwelt aan
  3. zwelt aan
  4. zwellen aan
  5. zwellen aan
  6. zwellen aan
o.v.t.
  1. zwol aan
  2. zwol aan
  3. zwol aan
  4. zwollen aan
  5. zwollen aan
  6. zwollen aan
v.t.t.
  1. ben aangezwollen
  2. bent aangezwollen
  3. is aangezwollen
  4. zijn aangezwollen
  5. zijn aangezwollen
  6. zijn aangezwollen
v.v.t.
  1. was aangezwollen
  2. was aangezwollen
  3. was aangezwollen
  4. waren aangezwollen
  5. waren aangezwollen
  6. waren aangezwollen
o.t.t.t.
  1. zal aanzwellen
  2. zult aanzwellen
  3. zal aanzwellen
  4. zullen aanzwellen
  5. zullen aanzwellen
  6. zullen aanzwellen
o.v.t.t.
  1. zou aanzwellen
  2. zou aanzwellen
  3. zou aanzwellen
  4. zouden aanzwellen
  5. zouden aanzwellen
  6. zouden aanzwellen
diversen
  1. zwel aan!
  2. zwelt aan!
  3. aangezwollen
  4. aanzwellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanzwellen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanzwellen
    aanzwellen