Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor baar in het Nederlands

baar:

baar bijvoeglijk naamwoord

  1. baar
    contant; cash; baar
    • contant bijvoeglijk naamwoord
    • cash bijvoeglijk naamwoord
    • baar bijvoeglijk naamwoord

baar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de baar
    de cash; de baar; de specie
    • cash [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • baar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • specie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "baar":


baar vorm van baren:

baren werkwoord (baar, baart, baarde, baarden, gebaard)

  1. baren
    bevallen; baren; voortbrengen; ter wereld brengen
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • baren werkwoord (baar, baart, baarde, baarden, gebaard)
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • ter wereld brengen werkwoord (breng ter wereld, brengt ter wereld, bracht ter wereld, brachten ter wereld, ter wereld gebracht)

Conjugations for baren:

o.t.t.
  1. baar
  2. baart
  3. baart
  4. baren
  5. baren
  6. baren
o.v.t.
  1. baarde
  2. baarde
  3. baarde
  4. baarden
  5. baarden
  6. baarden
v.t.t.
  1. heb gebaard
  2. hebt gebaard
  3. heeft gebaard
  4. hebben gebaard
  5. hebben gebaard
  6. hebben gebaard
v.v.t.
  1. had gebaard
  2. had gebaard
  3. had gebaard
  4. hadden gebaard
  5. hadden gebaard
  6. hadden gebaard
o.t.t.t.
  1. zal baren
  2. zult baren
  3. zal baren
  4. zullen baren
  5. zullen baren
  6. zullen baren
o.v.t.t.
  1. zou baren
  2. zou baren
  3. zou baren
  4. zouden baren
  5. zouden baren
  6. zouden baren
diversen
  1. baar!
  2. baart!
  3. gebaard
  4. barende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "baren":