Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor banen in het Nederlands

banen:

banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

  1. banen
    vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen; banen
    • vrijmaken werkwoord (maak vrij, maakt vrij, maakte vrij, maakten vrij, vrijgemaakt)
    • bevrijden werkwoord (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • emanciperen werkwoord
    • vrijvechten werkwoord (vecht vrij, vocht vrij, vochten vrij, vrijgevochten)
    • verlossen werkwoord (verlos, verlost, verloste, verlosten, verlost)
    • banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

Conjugations for banen:

o.t.t.
  1. baan
  2. baant
  3. baant
  4. banen
  5. banen
  6. banen
o.v.t.
  1. baande
  2. baande
  3. baande
  4. baanden
  5. baanden
  6. baanden
v.t.t.
  1. heb gebaand
  2. hebt gebaand
  3. heeft gebaand
  4. hebben gebaand
  5. hebben gebaand
  6. hebben gebaand
v.v.t.
  1. had gebaand
  2. had gebaand
  3. had gebaand
  4. hadden gebaand
  5. hadden gebaand
  6. hadden gebaand
o.t.t.t.
  1. zal banen
  2. zult banen
  3. zal banen
  4. zullen banen
  5. zullen banen
  6. zullen banen
o.v.t.t.
  1. zou banen
  2. zou banen
  3. zou banen
  4. zouden banen
  5. zouden banen
  6. zouden banen
diversen
  1. baan!
  2. baant!
  3. gebaand
  4. banende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "banen":


banen vorm van ban:

ban [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ban
    de ban; de kerkban
    • ban [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerkban [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de ban
    betoverende invloed; de ban

Verwante woorden van "ban":


Verwante synoniemen voor banen