Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor binnengevallen in het Nederlands

binnengevallen:

binnengevallen bijvoeglijk naamwoord

  1. binnengevallen
    langsgekomen; binnengevallen

binnenvallen:

binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)

  1. binnenvallen
    binnendringen; binnenvallen; invallen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  2. binnenvallen
    onverwachts langskomen; binnenvallen

Conjugations for binnenvallen:

o.t.t.
  1. val binnen
  2. valt binnen
  3. valt binnen
  4. vallen binnen
  5. vallen binnen
  6. vallen binnen
o.v.t.
  1. viel binnen
  2. viel binnen
  3. viel binnen
  4. vielen binnen
  5. vielen binnen
  6. vielen binnen
v.t.t.
  1. ben binnengevallen
  2. bent binnengevallen
  3. is binnengevallen
  4. zijn binnengevallen
  5. zijn binnengevallen
  6. zijn binnengevallen
v.v.t.
  1. was binnengevallen
  2. was binnengevallen
  3. was binnengevallen
  4. waren binnengevallen
  5. waren binnengevallen
  6. waren binnengevallen
o.t.t.t.
  1. zal binnenvallen
  2. zult binnenvallen
  3. zal binnenvallen
  4. zullen binnenvallen
  5. zullen binnenvallen
  6. zullen binnenvallen
o.v.t.t.
  1. zou binnenvallen
  2. zou binnenvallen
  3. zou binnenvallen
  4. zouden binnenvallen
  5. zouden binnenvallen
  6. zouden binnenvallen
diversen
  1. val binnen!
  2. valt binnen!
  3. binnengevallen
  4. binnenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

binnenvallen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. binnenvallen
    het invallen; binnenvallen