Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. bons:
  2. bonzen:
  3. bon:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor bons in het Nederlands

bons:

bons [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bons
    de bons; de pof
    • bons [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
    • pof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "bons":


bonzen:

bonzen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bonzen
    het bonzen; het dreunen
    • bonzen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • dreunen [het ~] zelfstandig naamwoord

bonzen werkwoord (bons, bonst, bonsde, bonsden, gebonsd)

  1. bonzen
    luiden; bonzen
    • luiden werkwoord (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)
    • bonzen werkwoord (bons, bonst, bonsde, bonsden, gebonsd)

Conjugations for bonzen:

o.t.t.
  1. bons
  2. bonst
  3. bonst
  4. bonzen
  5. bonzen
  6. bonzen
o.v.t.
  1. bonsde
  2. bonsde
  3. bonsde
  4. bonsden
  5. bonsden
  6. bonsden
v.t.t.
  1. heb gebonsd
  2. hebt gebonsd
  3. heeft gebonsd
  4. hebben gebonsd
  5. hebben gebonsd
  6. hebben gebonsd
v.v.t.
  1. had gebonsd
  2. had gebonsd
  3. had gebonsd
  4. hadden gebonsd
  5. hadden gebonsd
  6. hadden gebonsd
o.t.t.t.
  1. zal bonzen
  2. zult bonzen
  3. zal bonzen
  4. zullen bonzen
  5. zullen bonzen
  6. zullen bonzen
o.v.t.t.
  1. zou bonzen
  2. zou bonzen
  3. zou bonzen
  4. zouden bonzen
  5. zouden bonzen
  6. zouden bonzen
diversen
  1. bons!
  2. bonst!
  3. gebonsd
  4. bonzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "bonzen":


bon:

bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bon
    de bon; de coupon
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • coupon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de bon
    de boete; de bekeuring; de bon
    • boete [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bekeuring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de bon
    het stortingsbewijs; het reçu; de bon
    • stortingsbewijs [het ~] zelfstandig naamwoord
    • reçu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "bon":