Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. circuleren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor circuleren in het Nederlands

circuleren:

circuleren werkwoord (circuleer, circuleert, circuleerde, circuleerden, gecirculeerd)

  1. circuleren
    in omloop zijn; circuleren
  2. circuleren
    rouleren; circuleren
    • rouleren werkwoord (rouleer, rouleert, rouleerde, rouleerden, gerouleerd)
    • circuleren werkwoord (circuleer, circuleert, circuleerde, circuleerden, gecirculeerd)

Conjugations for circuleren:

o.t.t.
  1. circuleer
  2. circuleert
  3. circuleert
  4. circuleren
  5. circuleren
  6. circuleren
o.v.t.
  1. circuleerde
  2. circuleerde
  3. circuleerde
  4. circuleerden
  5. circuleerden
  6. circuleerden
v.t.t.
  1. heb gecirculeerd
  2. hebt gecirculeerd
  3. heeft gecirculeerd
  4. hebben gecirculeerd
  5. hebben gecirculeerd
  6. hebben gecirculeerd
v.v.t.
  1. had gecirculeerd
  2. had gecirculeerd
  3. had gecirculeerd
  4. hadden gecirculeerd
  5. hadden gecirculeerd
  6. hadden gecirculeerd
o.t.t.t.
  1. zal circuleren
  2. zult circuleren
  3. zal circuleren
  4. zullen circuleren
  5. zullen circuleren
  6. zullen circuleren
o.v.t.t.
  1. zou circuleren
  2. zou circuleren
  3. zou circuleren
  4. zouden circuleren
  5. zouden circuleren
  6. zouden circuleren
diversen
  1. circuleer!
  2. circuleert!
  3. gecirculeerd
  4. circulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze