Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor gelijk in het Nederlands
gelijk:
-
gelijk
-
gelijk
-
gelijk
hetzelfde; gelijk; identiek; exact hetzelfde; eender; eenvormig; net zo; geheel gelijk-
hetzelfde bijvoeglijk naamwoord
-
gelijk bijvoeglijk naamwoord
-
identiek bijvoeglijk naamwoord
-
exact hetzelfde bijvoeglijk naamwoord
-
eender bijvoeglijk naamwoord
-
eenvormig bijvoeglijk naamwoord
-
net zo bijvoeglijk naamwoord
-
geheel gelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelijk
-
gelijk
– precies zoals iets of iemand anders 1 -
gelijk
– precies zoals iets of iemand anders 1 -
gelijk
– zonder te wachten 1gelijk; meteen; onmiddellijk; direct; dadelijk– zonder te wachten 1-
gelijk bijvoeglijk naamwoord
-
meteen bijwoord
-
onmiddellijk bijvoeglijk naamwoord
-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
dadelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
het gelijk
-
het gelijk
– wat waar is of klopt 1
Verwante woorden van "gelijk":
Alternatieve synoniemen voor "gelijk":
Antoniemen van "gelijk":
Verwante definities voor "gelijk":
gelijk vorm van gelijken:
-
de gelijken
-
gelijken
lijken op; gelijkenis vertonen met; gelijken-
gelijkenis vertonen met werkwoord (vertoon gelijkenis met, vertoont gelijkenis met, vertoonde gelijkenis met, vertoonden gelijkenis met, gelijkenis vertoond met)
Conjugations for gelijken:
o.t.t.
- gelijk
- gelijkt
- gelijkt
- gelijken
- gelijken
- gelijken
o.v.t.
- geleek
- geleek
- geleek
- geleken
- geleken
- geleken
v.t.t.
- heb geleken
- hebt geleken
- heeft geleken
- hebben geleken
- hebben geleken
- hebben geleken
v.v.t.
- had geleken
- had geleken
- had geleken
- hadden geleken
- hadden geleken
- hadden geleken
o.t.t.t.
- zal gelijken
- zult gelijken
- zal gelijken
- zullen gelijken
- zullen gelijken
- zullen gelijken
o.v.t.t.
- zou gelijken
- zou gelijken
- zou gelijken
- zouden gelijken
- zouden gelijken
- zouden gelijken
diversen
- gelijk!
- gelijkt!
- geleken
- gelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze