Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor intrekken in het Nederlands

intrekken:

intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)

  1. intrekken
    herroepen; terugkomen op; intrekken; terugnemen
    • herroepen werkwoord (herroep, herroept, herriep, herroepen)
    • terugkomen op werkwoord
    • intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • terugnemen werkwoord (neem terug, neemt terug, nam terug, namen terug, teruggenomen)
  2. intrekken
    annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten
    • annuleren werkwoord (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)
    • afzeggen werkwoord (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • nietig verklaren werkwoord (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
    • afbestellen werkwoord (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)
    • intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • afgelasten werkwoord (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
  3. intrekken
    intrekken; herroepen; terugkomen op; zijn woorden terugnemen

Conjugations for intrekken:

o.t.t.
  1. trek in
  2. trekt in
  3. trekt in
  4. trekken in
  5. trekken in
  6. trekken in
o.v.t.
  1. trok in
  2. trok in
  3. trok in
  4. trokken in
  5. trokken in
  6. trokken in
v.t.t.
  1. heb ingetrokken
  2. hebt ingetrokken
  3. heeft ingetrokken
  4. hebben ingetrokken
  5. hebben ingetrokken
  6. hebben ingetrokken
v.v.t.
  1. had ingetrokken
  2. had ingetrokken
  3. had ingetrokken
  4. hadden ingetrokken
  5. hadden ingetrokken
  6. hadden ingetrokken
o.t.t.t.
  1. zal intrekken
  2. zult intrekken
  3. zal intrekken
  4. zullen intrekken
  5. zullen intrekken
  6. zullen intrekken
o.v.t.t.
  1. zou intrekken
  2. zou intrekken
  3. zou intrekken
  4. zouden intrekken
  5. zouden intrekken
  6. zouden intrekken
diversen
  1. trek in!
  2. trekt in!
  3. ingetrokken
  4. intrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

intrekken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. intrekken
    opheffen; terugnemen; intrekken; herroepen

Verwante synoniemen voor intrekken