Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kader in het Nederlands

kader:

kader [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kader
    het kader; de rand; de omlijsting
    • kader [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omlijsting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    het raam
    – lijst van hout 1
    • raam [het ~] zelfstandig naamwoord
      • zij spande het kleed op een raam1
    de lijst
    – rand 1
    • lijst [de ~] zelfstandig naamwoord
      • om dit schilderij zit een mooie lijst1
  2. het kader
    het kader; de rand; omranding
    • kader [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • omranding [znw.] zelfstandig naamwoord
    de lijst
    – rand 1
    • lijst [de ~] zelfstandig naamwoord
      • om dit schilderij zit een mooie lijst1
  3. het kader
    leidinggevend personeel; de staf; het kader
  4. het kader
    – lijn om een stuk tekst heen 1
    het kader
    – lijn om een stuk tekst heen 1
    • kader [het ~] zelfstandig naamwoord
      • er staat een zwart kader om het artikel1
  5. het kader
    – mensen in organisatie die de leiding hebben 1
    het kader
    – mensen in organisatie die de leiding hebben 1
    • kader [het ~] zelfstandig naamwoord
      • het kader van dit bedrijf is goed opgeleid1

Verwante woorden van "kader":

  • kaderen, kaders, kadertje, kadertjes

Verwante definities voor "kader":

  1. lijn om een stuk tekst heen1
    • er staat een zwart kader om het artikel1
  2. mensen in organisatie die de leiding hebben1
    • het kader van dit bedrijf is goed opgeleid1