Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor klemmend in het Nederlands
klemmend:
-
klemmend
dringend; met spoed; urgent; spoedeisend; klemmend-
dringend bijvoeglijk naamwoord
-
met spoed bijvoeglijk naamwoord
-
urgent bijvoeglijk naamwoord
-
spoedeisend bijvoeglijk naamwoord
-
klemmend bijvoeglijk naamwoord
-
-
klemmend
klemmend; knellend; klemzittend-
klemmend bijvoeglijk naamwoord
-
knellend bijvoeglijk naamwoord
-
klemzittend bijvoeglijk naamwoord
-
-
klemmend
nadrukkelijk; uitdrukkelijk; met nadruk; met klem; klemmend-
nadrukkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
uitdrukkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
met nadruk bijvoeglijk naamwoord
-
met klem bijvoeglijk naamwoord
-
klemmend bijvoeglijk naamwoord
-
-
klemmend
overtuigend; afdoend; klemmend-
overtuigend bijvoeglijk naamwoord
-
afdoend bijvoeglijk naamwoord
-
klemmend bijvoeglijk naamwoord
-
klemmen:
-
klemmen
Conjugations for klemmen:
o.t.t.
- klem
- klemt
- klemt
- klemmen
- klemmen
- klemmen
o.v.t.
- klemde
- klemde
- klemde
- klemden
- klemden
- klemden
v.t.t.
- heb geklemd
- hebt geklemd
- heeft geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
v.v.t.
- had geklemd
- had geklemd
- had geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
o.t.t.t.
- zal klemmen
- zult klemmen
- zal klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
o.v.t.t.
- zou klemmen
- zou klemmen
- zou klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
en verder
- is geklemd
diversen
- klem!
- klemt!
- geklemd
- klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze