Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor kolken in het Nederlands

kolken:

kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)

  1. kolken
    wervelen; kolken; wielen
    • wervelen werkwoord (wervel, wervelt, wervelde, wervelden, gewerveld)
    • kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)
    • wielen werkwoord (wiel, wielt, wielde, wielden, gewield)
  2. kolken
    draaien; kolken; ronddraaien
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • kolken werkwoord (kolk, kolkt, kolkte, kolkten, gekolkt)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)

Conjugations for kolken:

o.t.t.
  1. kolk
  2. kolkt
  3. kolkt
  4. kolken
  5. kolken
  6. kolken
o.v.t.
  1. kolkte
  2. kolkte
  3. kolkte
  4. kolkten
  5. kolkten
  6. kolkten
v.t.t.
  1. heb gekolkt
  2. hebt gekolkt
  3. heeft gekolkt
  4. hebben gekolkt
  5. hebben gekolkt
  6. hebben gekolkt
v.v.t.
  1. had gekolkt
  2. had gekolkt
  3. had gekolkt
  4. hadden gekolkt
  5. hadden gekolkt
  6. hadden gekolkt
o.t.t.t.
  1. zal kolken
  2. zult kolken
  3. zal kolken
  4. zullen kolken
  5. zullen kolken
  6. zullen kolken
o.v.t.t.
  1. zou kolken
  2. zou kolken
  3. zou kolken
  4. zouden kolken
  5. zouden kolken
  6. zouden kolken
diversen
  1. kolk!
  2. kolkt!
  3. gekolkt
  4. kolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "kolken":


kolk:

kolk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kolk
    wieling in het water; de draaikolk; kolkgat; de kolk; de werveling; de wieling; de maalstroom

Verwante woorden van "kolk":