Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor kruipen in het Nederlands
kruipen:
-
kruipen
-
kruipen
vleien; kruipen; flikflooien; flatteren; vlemen; stroop om de mond smeren-
vlemen werkwoord
-
stroop om de mond smeren werkwoord (smeer stroop om de mond, smeert stroop om de mond, smeerde stroop om de mond, smeerden stroop om de mond, stroop om de mond gesmeerd)
-
kruipen
-
kruipen
-
kruipen
-
kruipen
– je als mens op handen en voeten verplaatsen 1 -
kruipen
– langzaam voorbijgaan 1
Conjugations for kruipen:
o.t.t.
- kruip
- kruipt
- kruipt
- kruipen
- kruipen
- kruipen
o.v.t.
- kroop
- kroop
- kroop
- kropen
- kropen
- kropen
v.t.t.
- heb gekropen
- hebt gekropen
- heeft gekropen
- hebben gekropen
- hebben gekropen
- hebben gekropen
v.v.t.
- had gekropen
- had gekropen
- had gekropen
- hadden gekropen
- hadden gekropen
- hadden gekropen
o.t.t.t.
- zal kruipen
- zult kruipen
- zal kruipen
- zullen kruipen
- zullen kruipen
- zullen kruipen
o.v.t.t.
- zou kruipen
- zou kruipen
- zou kruipen
- zouden kruipen
- zouden kruipen
- zouden kruipen
en verder
- ben gekropen
- bent gekropen
- is gekropen
- zijn gekropen
- zijn gekropen
- zijn gekropen
diversen
- kruip!
- kruipt!
- gekropen
- kruipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze