Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor lopen in het Nederlands
lopen:
-
lopen
-
lopen
wandelen; lopen; slenteren; kuieren; rondslenteren-
rondslenteren werkwoord (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)
-
lopen
-
lopen
-
lopen
– in werking zijn, draaien 1 -
lopen
– je te voet voortbewegen door stappen te nemen 1 -
lopen
– zich uitstrekken in een bepaalde richting 1 -
lopen
– zich ontwikkelen 1
Conjugations for lopen:
o.t.t.
- loop
- loopt
- loopt
- lopen
- lopen
- lopen
o.v.t.
- liep
- liep
- liep
- liepen
- liepen
- liepen
v.t.t.
- heb gelopen
- hebt gelopen
- heeft gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
v.v.t.
- had gelopen
- had gelopen
- had gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
o.t.t.t.
- zal lopen
- zult lopen
- zal lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
o.v.t.t.
- zou lopen
- zou lopen
- zou lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
en verder
- ben gelopen
- bent gelopen
- is gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
diversen
- loop!
- loopt!
- gelopen
- lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het lopen
Verwante woorden van "lopen":
Alternatieve synoniemen voor "lopen":
Verwante definities voor "lopen":
lopen vorm van loop:
-
de loop
-
de loop
-
de loop