Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor nadragen in het Nederlands
nadragen:
-
nadragen
beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen-
voor de voeten gooien werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
nadragen
beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven-
iemand iets verwijten werkwoord
-
kwalijk nemen werkwoord
-
voor de voeten gooien werkwoord
-
iemand iets aanrekenen werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
Conjugations for nadragen:
o.t.t.
- draag na
- draagt na
- draagt na
- dragen na
- dragen na
- dragen na
o.v.t.
- droeg na
- droeg na
- droeg na
- droegen na
- droegen na
- droegen na
v.t.t.
- heb nagedragen
- hebt nagedragen
- heeft nagedragen
- hebben nagedragen
- hebben nagedragen
- hebben nagedragen
v.v.t.
- had nagedragen
- had nagedragen
- had nagedragen
- hadden nagedragen
- hadden nagedragen
- hadden nagedragen
o.t.t.t.
- zal nadragen
- zult nadragen
- zal nadragen
- zullen nadragen
- zullen nadragen
- zullen nadragen
o.v.t.t.
- zou nadragen
- zou nadragen
- zou nadragen
- zouden nadragen
- zouden nadragen
- zouden nadragen
diversen
- draag na!
- draagt na!
- nagedragen
- nadragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze