Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor oplichten in het Nederlands
oplichten:
-
oplichten
-
oplichten
afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen-
besodemieteren werkwoord (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)
-
oplichten
-
oplichten
-
oplichten
– een beetje licht uitstralen 1 -
oplichten
– hem bedriegen en geld afnemen 1
Conjugations for oplichten:
o.t.t.
- licht op
- licht op
- licht op
- lichten op
- lichten op
- lichten op
o.v.t.
- lichtte op
- lichtte op
- lichtte op
- lichtten op
- lichtten op
- lichtten op
v.t.t.
- heb opgelicht
- hebt opgelicht
- heeft opgelicht
- hebben opgelicht
- hebben opgelicht
- hebben opgelicht
v.v.t.
- had opgelicht
- had opgelicht
- had opgelicht
- hadden opgelicht
- hadden opgelicht
- hadden opgelicht
o.t.t.t.
- zal oplichten
- zult oplichten
- zal oplichten
- zullen oplichten
- zullen oplichten
- zullen oplichten
o.v.t.t.
- zou oplichten
- zou oplichten
- zou oplichten
- zouden oplichten
- zouden oplichten
- zouden oplichten
en verder
- ben opgelicht
- bent opgelicht
- is opgelicht
- zijn opgelicht
- zijn opgelicht
- zijn opgelicht
diversen
- licht op!
- licht op!
- opgelicht
- oplichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
oplichten