Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. plamuur:
  2. plamuren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor plamuur in het Nederlands

plamuur:

plamuur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de plamuur
    het plamuursel; de plamuur

Verwante woorden van "plamuur":


plamuren:

plamuren werkwoord (plamuur, plamuurt, plamuurde, plamuurden, geplamuurd)

  1. plamuren
    plamuren
    • plamuren werkwoord (plamuur, plamuurt, plamuurde, plamuurden, geplamuurd)
  2. plamuren
    – putjes en scheurtjes opvullen 1
    plamuren
    – putjes en scheurtjes opvullen 1
    • plamuren werkwoord (plamuur, plamuurt, plamuurde, plamuurden, geplamuurd)
      • je moet het hout eerst plamuren voor je het verft1

Conjugations for plamuren:

o.t.t.
  1. plamuur
  2. plamuurt
  3. plamuurt
  4. plamuren
  5. plamuren
  6. plamuren
o.v.t.
  1. plamuurde
  2. plamuurde
  3. plamuurde
  4. plamuurden
  5. plamuurden
  6. plamuurden
v.t.t.
  1. heb geplamuurd
  2. hebt geplamuurd
  3. heeft geplamuurd
  4. hebben geplamuurd
  5. hebben geplamuurd
  6. hebben geplamuurd
v.v.t.
  1. had geplamuurd
  2. had geplamuurd
  3. had geplamuurd
  4. hadden geplamuurd
  5. hadden geplamuurd
  6. hadden geplamuurd
o.t.t.t.
  1. zal plamuren
  2. zult plamuren
  3. zal plamuren
  4. zullen plamuren
  5. zullen plamuren
  6. zullen plamuren
o.v.t.t.
  1. zou plamuren
  2. zou plamuren
  3. zou plamuren
  4. zouden plamuren
  5. zouden plamuren
  6. zouden plamuren
en verder
  1. is geplamuurd
  2. zijn geplamuurd
diversen
  1. plamuur!
  2. plamuurt!
  3. geplamuurd
  4. plamurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "plamuren":


Verwante definities voor "plamuren":

  1. putjes en scheurtjes opvullen1
    • je moet het hout eerst plamuren voor je het verft1